◄ 188:3
Verhandeling 188
188:5 ►

De periode van het graf

4. De betekenis van de kruisdood

188:4.1

Ofschoon Jezus deze kruisdood niet onderging om te boeten voor de raciale schuld van de sterfelijke mens, noch om een soort effectieve toegangsweg te openen tot een overigens beledigde en niet vergevensgezinde God; ook al bood de Zoon des Mensen zich niet aan als offer om de toorn van God te stillen en de weg te openen langs welke de zondige mens redding kan vinden, toch heeft deze dood van Jezus aan het kruis, ondanks het feit dat deze ideeën over boetedoening en verzoening onjuist zijn, betekenissen die niet over het hoofd gezien dienen te worden. Het is een feit dat Urantia bij de naburige bewoonde planeten bekend is geworden als de ‘Wereld van het Kruis.’

188:4.2

Jezus wenste het volle leven van een sterveling in het vlees op Urantia te leiden. Gewoonlijk is de dood een deel van het leven. De dood is het laatste bedrijf van het sterfelijke drama. Bij uw goedbedoelde inspanningen om u vrij te maken van de bijgelovige dwalingen van de foutieve interpretatie van de betekenis van de kruisdood, dient ge ervoor te waken niet de grote vergissing te begaan dat ge de ware betekenis en de echte draagwijdte van de dood van de Meester niet zoudt inzien.

188:4.3

De sterfelijke mens is nooit het eigendom geweest van de aartsbedriegers. Jezus is niet gestorven om de mens los te kopen uit de greep van de afvallige heersers en gevallen vorsten der werelden. Bij de Vader in de hemel is nooit zo’n grove onrechtvaardigheid opgekomen als het verdoemen van de ziel van een mens vanwege het zondigen van zijn voorouders. En ook was de kruisdood van de Meester geen offer dat bestond in een poging om God terug te betalen hetgeen het ras der mensen hem schuldig was geworden.

188:4.4

Voordat Jezus op aarde leefde, had ge mogelijk goede gronden gehad om in zo’n God te geloven, maar zulks was niet meer het geval nadat de Meester onder uw medemensen heeft geleefd en is gestorven. Mozes onderrichtte de waardigheid en de gerechtigheid van een Schepper-God, Jezus echter beeldde de liefde en het mededogen van een hemelse Vader uit.

188:4.5

De dierlijke natuur—de neiging tot zondigen—is dan wel erfelijk, maar zonde wordt niet van ouder op kind overgedragen. Zonde is een daad van bewuste, opzettelijke rebellie tegen de wil van de Vader en de wetten van de Zonen door een individueel wilsschepsel.

188:4.6

Jezus leefde en stierf voor een heel universum, niet alleen voor de volken van deze ene wereld. Ofschoon de stervelingen van deze gebieden het heil reeds kenden voordat Jezus op Urantia leefde en stierf, is het niettemin een feit dat zijn zelfschenking op deze wereld ten zeerste de weg des heils heeft verlicht: zijn dood heeft er veel toe bijgedragen om de zekerheid van de overleving van de sterveling na de dood in het vlees voorgoed evident te maken.

188:4.7

Ofschoon het nauwelijks juist is om van Jezus te spreken als offeraar, verzoener of verlosser, is het volkomen juist om over hem te spreken als heiland. Hij heeft de weg des heils (de overleving) voorgoed helderder en zekerder gemaakt: hij heeft alle stervelingen op alle werelden in het universum Nebadon beter en veiliger de weg des heils gewezen.

188:4.8

Wanneer ge eenmaal de idee begrijpt van God als een ware, liefdevolle Vader, de enige voorstelling die Jezus ooit heeft onderricht, moet ge, wilt ge consequent zijn, onmiddellijk alle primitieve noties laten varen dat God een beledigde monarch zou zijn, een strenge, almachtige heerser die er het hoogste genoegen in schept zijn onderdanen op misdaden te betrappen en ervoor te zorgen dat zij adequaat worden gestraft, tenzij een wezen dat bijna zijn gelijke is zich aanbiedt om voor hen te lijden, om te sterven als een vervanger voor hen en in hun plaats. Het hele idee van losprijs en boetedoening is onverenigbaar met het beeld van God zoals het werd onderricht en geïllustreerd door Jezus van Nazaret. De oneindige liefde van God is niet ondergeschikt aan iets anders in zijn goddelijke natuur.

188:4.9

Deze hele idee van boetedoening en sacrificiële redding is geworteld en gegrond in zelfzucht. Jezus onderrichtte dat dienstbaarheid aan de medemens de hoogste voorstelling is van de broederschap van geest-gelovigen. Redding dient vanzelfsprekend te zijn voor hen die geloven in het vaderschap van God. De voornaamste zorg van de gelovige dient niet het zelfzuchtige verlangen naar persoonlijke redding te gelden, maar veeleer de onbaatzuchtige impuls om lief te hebben, en derhalve, zijn medemensen te dienen zoals Jezus sterfelijke mensen liefhad en diende.

188:4.10

Echte gelovigen maken zich ook niet zo ongerust over de toekomstige straf voor zonde. De ware gelovige maakt zich alleen zorgen om een nù van God gescheiden zijn. Weliswaar kastijden wijze vaders hun zonen, maar zij doen dit alles in liefde en met correctieve oogmerken. Zij straffen niet in boosheid, en kastijden niet als vergelding.

188:4.11

Zelfs indien God de strenge, wettige monarch zou zijn van een universum waar het recht oppermachtig is, zou hij zich bepaald niet tevreden stellen met de kinderachtige opzet om een onschuldige te laten lijden in de plaats van een schuldige overtreder.

188:4.12

Het grootse van de dood van Jezus, in zijn verband met de verrijking van de menselijke ervaring en de verbreding van de weg des heils, is niet het feit van zijn dood, maar veeleer de luisterrijke wijze waarop, en de onvergelijkelijke geest waarin hij de dood tegemoet trad.

188:4.13

Deze gehele idee van de losprijs van de boetedoening plaatst het heil op een vlak van onwerkelijkheid: deze voorstelling is zuiver filosofisch. De redding van de mens is reëel: zij is gebaseerd op twee realiteiten die het schepsel door geloof kan vatten en die daardoor deel gaan uitmaken van de individuele menselijke ervaring: het feit van het vaderschap van God en de waarheid die daarbij aansluit, de broederschap der mensen. Het is per slot van rekening waar, dat u ‘uw schulden zullen worden vergeven, zoals ook gij uw schuldenaren vergeeft.’


◄ 188:3
 
188:5 ►