◄ 186:0
Verhandeling 186
186:2 ►

Kort voor de kruisiging

1. Het einde van Judas Iskariot

186:1.1

Het was ongeveer half negen deze vrijdagmorgen, toen het verhoor van Jezus door Pilatus ten einde kwam en de Meester onder bewaking werd geplaatst van de Romeinse soldaten die hem moesten kruisigen. Zodra de Romeinen Jezus hadden overgenomen, marcheerde de kapitein van de Joodse wachters met zijn mannen terug naar hun hoofdkwartier in de tempel. De overpriesters en zijn metgezellen van het Sanhedrin volgden de wachters op korte afstand en gingen rechtstreeks naar de zaal van gehouwen steen in de tempel, waar zij gewoonlijk vergaderden. Hier troffen zij vele andere leden van het Sanhedrin in afwachting van bericht over wat er met Jezus was gedaan. Terwijl Kajafas bezig was het Sanhedrin verslag uit te brengen inzake het verhoor en de veroordeling van Jezus, verscheen Judas voor hen, om zijn beloning op te eisen voor de rol die hij bij de arrestatie en ter dood veroordeling van zijn Meester had gespeeld.

186:1.2

Al deze Joden verafschuwden Judas: zij beschouwden de verrader met niets dan gevoelens van de diepste minachting. Tijdens het gehele verhoor van Jezus door Kajafas en gedurende zijn voorgeleiding voor Pilatus, had Judas’ geweten geknaagd vanwege zijn verraderlijke gedrag. Ook begon hij enigszins gedesillusioneerd te raken over de beloning die hij zou ontvangen voor zijn diensten als verrader van Jezus. De koele houding en ongenaakbaarheid van de Joodse gezagsdragers bevielen hem niet; niettemin verwachtte hij ruimschoots beloond te zullen worden voor zijn lafhartig gedrag. Hij verwachtte dat hij voor de plenaire vergadering van het Sanhedrin zou worden geroepen en daar uitbundig zou worden geprezen, terwijl hem passende eerbewijzen zouden worden verleend ten teken van de grote dienst die hij, naar hij zich vleide, zijn volk had bewezen. Stelt u zich daarom de grote verbazing van deze egocentrische verrader voor, toen een dienaar van de hogepriester hem op de schouder tikte, hem even buiten de zaal riep, en zei: ‘Judas, mij is opgedragen u te betalen voor het verraden van Jezus. Hier is uw beloning.’ En met deze woorden overhandigde de dienaar van Kajafas Judas een zak met dertig zilverstukken—toentertijd de prijs voor een goede, gezonde slaaf.

186:1.3

Judas was verbijsterd en met stomheid geslagen. Hij snelde terug om de zaal weer binnen te gaan, maar werd door de deurwachter tegengehouden. Hij wilde in beroep gaan bij het Sanhedrin, maar werd niet toegelaten. Judas kon niet geloven dat deze oversten der Joden hem zijn vrienden en zijn Meester wilden doen verraden en hem vervolgens dertig zilverstukken als beloning wilden aanbieden. Hij voelde zich vernederd, gedesillusioneerd, en geheel verslagen. Hij liep weg van de tempel, als het ware in een trancetoestand. De geldbuidel liet hij automatisch in zijn diepe zak glijden, dezelfde zak waarin hij zo lang de buidel met het geld van de apostelen had gedragen. Stuurloos liep hij door de stad naar buiten, achter de mensendrommen aan die op weg waren om de kruisigingen te zien.

186:1.4

Uit de verte zag Judas hoe de kruisbalk, met Jezus daaraan genageld, werd opgehesen, en bij het zien daarvan snelde hij terug naar de tempel, baande zich met geweld een weg langs de deurwachter en stond toen voor het Sanhedrin dat nog in zitting was. De verrader was bijna buiten adem en volkomen in de war, maar hij speelde het klaar de volgende woorden te stamelen: ‘Ik heb gezondigd omdat ik onschuldig bloed heb verraden. Gij hebt mij beledigd. Gij hebt mij als beloning voor mijn dienst geld geboden—de prijs van een slaaf. Ik heb berouw dat ik dit gedaan heb; hier is uw geld. Ik wil van de schuld aan deze daad af.’

186:1.5

Toen de oversten der Joden Judas hoorden, beschimpten zij hem. Eén van hen, die dicht bij de plaats zat waar Judas stond, gebaarde dat hij de zaal moest verlaten en zei: “Uw meester is reeds door de Romeinen ter dood gebracht, en wat uw schuld betreft, wat gaat ons die aan? Dat is uw zaak—verdwijn!’

186:1.6

Terwijl Judas de vergaderzaal van het Sanhedrin uitging, haalde hij de dertig zilverstukken uit de buidel en gooide die breeduit over de vloer van de tempel. Toen de verrader de tempel uitging, was hij bijna buiten zichzelf. Nu ervoer Judas dat de ware natuur van zonde tot hem doordrong. Alle glans, betovering en roes van misdadigheid waren verdwenen. Nu stond de boosdoener alleen, en oog in oog met het oordeel van zijn gedesillusioneerde, teleurgestelde ziel. De zonde was betoverend en avontuurlijk geweest om te begaan, maar nu kwam hij voor de oogst van de naakte, onromantische feiten te staan.

186:1.7

Deze voormalige ambassadeur van het koninkrijk des hemels op aarde wandelde nu verlaten en alleen door de straten van Jeruzalem. Zijn wanhoop was uitzichtloos en haast absoluut. Hij bleef maar lopen, de stad door, buiten de muren, en nog verder, de vreselijke eenzaamheid van het dal van Hinnom in; hier klom hij bij de steile rotsen op, nam de gordel van zijn overkleed, maakte één eind vast aan een kleine boom, deed het andere om zijn hals, en wierp zich in de afgrond. Voor hij dood was, liet de knoop die hij met zijn zenuwachtige vingers had gelegd, los en het lichaam van de verrader sloeg te pletter toen het op de scherpe rotspunten in de diepte viel.


◄ 186:0
 
186:2 ►