◄ 185:6
Verhandeling 185
185:8 ►

Het gerechtelijk onderzoek door Pilatus

7. Het laatste onderhoud met Pilatus

185:7.1

Bevend van angstige emotie ging Pilatus naast Jezus zitten en vroeg hem: ‘Waar komt ge vandaan? Wie zijt ge in werkelijkheid? Wat heeft dit te betekenen, dat ze zeggen dat ge de Zoon van God zijt?’

185:7.2

Maar Jezus kon deze vragen moeilijk beantwoorden nu ze gesteld werden door een rechter die bang was voor de mensen, die zwak en besluiteloos was en zo onrechtvaardig, dat hij hem zelfs had laten geselen terwijl hij hem onschuldig had bevonden aan enig misdrijf, en vóór hij formeel ter dood veroordeeld was. Jezus keek Pilatus recht in de ogen maar gaf hem geen antwoord. Hierop zei Pilatus: ‘Weigert ge tot mij te spreken? Beseft ge dan niet dat ik nog steeds de macht heb u vrij te laten of te laten kruisigen?’ Toen sprak Jezus: ‘Ge zoudt geen macht over mij kunnen hebben tenzij dit van boven toegestaan werd. Ge zoudt geen gezag over de Zoon des Mensen kunnen uitoefenen, tenzij de Vader in de hemel zulks toelaat. Gij zijt echter niet zo schuldig, omdat ge onbekend zijt met het evangelie. Hij die mij verraden heeft, en hij die mij aan u heeft uitgeleverd, zij begaan de grootste zonde.’

185:7.3

Dit laatste onderhoud met Jezus beangstigde Pilatus hevig. Deze morele lafaard en zwakkeling in juridische zaken ging nu gebukt onder de dubbele last van zijn bijgelovige vrees voor Jezus en zijn dodelijke angst voor de Joodse leiders.

185:7.4

Wederom verscheen Pilatus voor de menigte en zei: ‘Ik ben ervan overtuigd dat deze man alleen maar overtredingen begaan heeft op godsdienstig terrein. Neem hem mee en oordeel hem volgens uw eigen wetten. Hoe kunt ge verwachten dat ik in zijn dood zou toestemmen alleen omdat hij in strijd met uw tradities heeft gehandeld?’

185:7.5

Pilatus stond juist op het punt Jezus vrij te laten, toen de hogepriester Kajafas op de laffe Romeinse rechter toetrad, wraakzuchtig zijn vinger in het gezicht van Pilatus schudde, en op verbolgen toon ten aanhore van de gehele menigte zei: ‘Indien gij deze man vrijlaat, zijt ge niet de vriend van Caesar, en ik zal ervoor zorgen dat de keizer alles te horen krijgt.’ Dit openlijke dreigement was Pilatus teveel. Vrees voor zijn persoonlijke carrière en fortuin overschaduwde nu alle andere overwegingen, en de laffe landvoogd gaf bevel Jezus naar buiten te leiden, voor zijn rechterstoel. Toen de Meester daar voor hen stond, wees Pilatus op hem en zei honend: ‘Ziet uw koning.’ En de Joden antwoordden: ‘Weg met hem. Kruisig hem!’ En toen zei Pilatus met veel ironie en sarcasme: ‘Zal ik uw koning kruisigen?’ En de Joden antwoordden: ‘Ja, kruisig hem! Wij hebben geen koning behalve Caesar.’ Toen besefte Pilatus dat er geen hoop was dat hij Jezus kon redden, want hij was niet bereid de Joden te trotseren.


◄ 185:6
 
185:8 ►