◄ 185:5
Verhandeling 185
185:7 ►

Het gerechtelijk onderzoek door Pilatus

6. Het laatste beroep van Pilatus

185:6.1

Aan alles wat er op deze vroege vrijdagochtend voor Pilatus gebeurt, nemen alleen de vijanden van Jezus deel. Zijn vele vrienden weten nog niet van zijn nachtelijke arrestatie en zijn verhoor in de vroege ochtend, ofwel zij houden zich schuil, om niet eveneens in hechtenis te worden genomen en ter dood veroordeeld te worden omdat zij geloven in het onderricht van Jezus. De menigte die nu tiert om de dood van de Meester bestaat alleen uit zijn gezworen vijanden en het gemakkelijk te leiden, onnadenkende gewone volk.

185:6.2

Pilatus wilde nog een laatste beroep doen op hun medelijden. Omdat hij bang was in te gaan tegen de luide roep van deze misleide massa die schreeuwde om het bloed van Jezus, beval hij de Joodse wachters en de Romeinse soldaten Jezus mee te nemen en hem te geselen. Op zichzelf was dit een onrechtvaardige en illegale procedure, aangezien volgens de Romeinse wet alleen degenen die veroordeeld waren om de kruisdood te sterven aldus gegeseld dienden te worden. De wachters brachten Jezus naar de open binnenplaats van het praetorium voor deze bezoeking. Ofschoon zijn vijanden deze geseling niet aanschouwden, deed Pilatus dit wel, en voordat de geselaars klaar waren met deze boosaardige mishandeling, zei hij tegen de geselaars dat zij moesten ophouden en Jezus bij hem moesten brengen. Voordat de geselaars hun zwepen met knopen loslieten op Jezus, terwijl deze aan de geselpaal stond vastgebonden, deden zij hem opnieuw de purperen mantel om en maakten een doornenkroon die zij op zijn voorhoofd plaatsten. En toen zij hem ook een riet in de hand hadden gegeven als een pseudo-scepter, knielden zij voor hem neer en bespotten hem en zeiden: ‘Heil u, koning der Joden!’ Zij spuwden naar hem en sloegen hem met hun handen in het gelaat. Eén van hen nam hem het riet uit de hand en sloeg hem daarmee op het hoofd, alvorens zij hem naar Pilatus terugbrachten.

185:6.3

Hierop geleidde Pilatus deze bloedende, gestriemde gevangene naar buiten en toonde hem aan de gemengde menigte, zeggende: ‘Ziet de mens! Wederom zeg ik u dat ik hem niet schuldig heb bevonden aan enige misdaad, en nu hij gegeseld is, wil ik hem vrijlaten’.

185:6.4

Daar stond Jezus van Nazaret, gehuld in een oude purperen koningsmantel, met een kroon van doornen die in zijn vriendelijk voorhoofd boorde. Zijn gelaat was met bloed bevlekt en zijn gestalte door pijn en smart gebogen. Niets kan echter het gevoelloze hart beroeren van hen die het slachtoffer zijn van intense emotionele haat en slaven van religieuze vooringenomenheid. Deze aanblik deed een ontzaglijke huivering door de gebieden van een uitgestrekt universum gaan, maar het hart van degenen die vastbesloten waren om Jezus te verdelgen, werd er niet door geraakt.

185:6.5

Toen zij zich hadden hersteld van de eerste schok van de aanblik van de staat waarin de Meester verkeerde, schreeuwden zij alleen des te harder en langer: ‘Kruisig hem! Kruisig hem!’

185:6.6

Nu drong het tot Pilatus door dat het nutteloos was een beroep te doen op de gevoelens van medelijden die hij bij hen aanwezig had geacht. Hij trad naar voren en zei: ‘Ik zie dat ge vastbesloten zijt dat deze man moet sterven, maar wat heeft hij gedaan waarmee hij de doodstraf verdiend zou hebben? Wie kan mij zijn misdaad duidelijk maken?’

185:6.7

Daarop kwam de hogepriester zelf naar voren, liep op Pilatus toe en verklaarde boos: ‘Wij hebben een heilige wet en volgens die wet moet deze man sterven, omdat hij van zichzelf gezegd heeft de Zoon van God te zijn.’ Toen Pilatus dit hoorde, werd hij nog banger, niet alleen voor de Joden, maar ook omdat hij zich het briefje van zijn vrouw herinnerde en de Griekse mythologie over goden die op aarde neerdalen, en hij beefde nu bij de gedachte dat Jezus wel eens een goddelijk personage zou kunnen zijn. Hij gebaarde de menigte rustig te blijven, terwijl hij Jezus bij de arm nam en hem weer het gebouw binnen leidde om hem verder te ondervragen. Pilatus was nu in verwarring door angst, verbijsterd door bijgeloof, en gekweld door de koppige houding van de volksmassa.


◄ 185:5
 
185:7 ►