◄ 183:1
Verhandeling 183
183:3 ►

Het verraad en de inhechtenis-neming van Jezus

2. Judas in de stad

183:2.1

Toen Judas onder het Laatste Avondmaal zo plotseling van tafel was gegaan, ging hij dadelijk naar het huis van zijn neef, waarna ze samen rechtstreeks naar de kapitein van de tempelwacht gingen. Judas verzocht de kapitein de wacht bijeen te roepen en deelde hem mede dat hij gereed was hen naar Jezus te geleiden. Omdat Judas wat eerder was komen opdagen dan hij verwacht werd, was er enig oponthoud voor ze op weg konden gaan naar het huis van de familie Marcus waar, naar Judas verwachtte, Jezus nog met de apostelen bijeen zou zijn. De Meester en de elf apostelen hadden het huis van Elija Marcus reeds ruim een kwartier tevoren verlaten, toen de verrader en de tempelwachters arriveerden. Tegen de tijd dat de groep die Jezus zou arresteren bij het het huis van de familie Marcus aankwam, waren hij en de elf apostelen al een heel eind buiten de stadsmuren en op weg naar het kamp op de Olijfberg.

183:2.2

Judas was erg van zijn stuk gebracht toen hij Jezus niet in de woning van de familie Marcus aantrof, met maar elf mannen bij zich van wie er slechts twee gewapende weerstand zouden kunnen bieden. Hij wist toevallig dat alleen Simon Petrus en Simon Zelotes een zwaard droegen toen zij’s middags het kamp verlieten; Judas had gehoopt Jezus te kunnen arresteren op een moment dat het stil was in de stad en er weinig kans op tegenstand bestond. De verrader was bang dat, indien hij zou wachten tot Jezus en de apostelen teruggekeerd zouden zijn in hun kamp, hij tegenover meer dan zestig toegewijde discipelen zou komen te staan, en hij wist ook dat Simon Zelotes een ruime voorraad wapens in zijn bezit had. Judas werd steeds zenuwachtiger als hij eraan dacht hoe de elf trouw gebleven apostelen hem zouden verafschuwen en hij was bang dat zij allen zouden trachten hem te doden. Hij was niet alleen trouweloos, maar hij was in zijn hart ook een echte lafaard.

183:2.3

Toen zij Jezus niet in de bovenzaal aantroffen, vroeg Judas de kapitein van de wacht naar de tempel terug te gaan. Ondertussen begonnen de oversten zich ten huize van de hogepriester te verzamelen en zich gereed te maken om Jezus in ontvangst te nemen, aangezien hun overeenkomst met de verrader bepaalde dat hij die dag vóór middernacht gearresteerd zou worden. Judas legde zijn medeplichtigen uit dat ze te laat waren om Jezus in het huis van Marcus aan te treffen, en dat het nodig zou zijn naar Getsemane te gaan om hem in hechtenis te nemen. Voorts verklaarde de verrader dat er meer dan zestig volgelingen bij Jezus in het kamp waren en dat dezen allen goed waren bewapend. De oversten der Joden herinnerden Judas eraan dat Jezus altijd verkondigd had dat er geen tegenstand moest worden geboden, maar Judas antwoordde dat zij zich er niet op konden verlaten dat alle volgelingen van Jezus aan dit onderricht gehoor zouden geven. Hij was werkelijk bang voor wat hemzelf zou kunnen overkomen en daarom trok hij de stoute schoenen aan en vroeg om een compagnie van veertig gewapende soldaten. Aangezien het de Joodse autoriteiten niet was toegestaan er zulke gewapende manschappen op na te houden, gingen zij onmiddellijk naar het fort Antonia en verzochten de Romeinse bevelhebber hun deze wacht ter beschikking te stellen; toen deze echter vernam dat zij van plan waren om Jezus te arresteren, weigerde hij prompt aan hun verzoek te voldoen en verwees hen naar zijn superieur. Op deze manier ging er meer dan een uur voorbij terwijl zij van de ene instantie naar de andere liepen, tot zij ten slotte genoodzaakt waren naar Pilatus zelf te gaan om zijn toestemming te verkrijgen om gebruik te maken van de gewapende Romeinse wachtsoldaten. Het was al laat toen zij bij het huis van Pilatus aankwamen en deze had zich reeds met zijn vrouw in zijn privévertrekken teruggetrokken. Hij aarzelde om zich met deze zaak in te laten, te meer daar zijn vrouw hem had gevraagd het verzoek niet in te willigen. Aangezien echter de voorzitter van het Joodse Sanhedrin er ook bij was en persoonlijk om deze assistentie verzocht, meende de gouverneur dat het verstandig was het verzoek toe te staan, denkende dat hij later elk onrecht dat ze in de zin mochten hebben, wel weer recht kon trekken.

183:2.4

Zo kwam het dat Judas Iskariot, toen hij ongeveer om half twaalf van de tempel op weg ging, door meer dan zestig man vergezeld werd—tempelwachters, Romeinse soldaten en nieuwsgierige dienaren van de overpriesters en oversten der Joden.


◄ 183:1
 
183:3 ►