◄ 182:0
Verhandeling 182
182:2 ►

In Getsemane

1. Het laatste groepsgebed

182:1.1

Enkele ogenblikken nadat ze in het kamp waren aangekomen, zei Jezus tot hen: ‘Mijn vrienden en broeders, mijn tijd met jullie is nu nog maar heel kort, en ik wil graag dat wij ons samen terugtrekken en onze Vader in de hemel bidden om kracht om ons te sterken in dit uur en voortaan, in al het werk dat wij in zijn naam moeten doen.’

182:1.2

Toen Jezus zo gesproken had, nam hij hen mee een eindweegs de Olijfberg op, en daar, met het volle uitzicht op Jeruzalem, vroeg hij hen op een vlakke rots neer te knielen in een kring om hem heen, zoals zij ook hadden gedaan op de dag van hun bevestiging; en toen, terwijl hij daar in hun midden stond, verheerlijkt in het zachte maanlicht, hief hij zijn ogen op naar de hemel en bad:

182:1.3

‘Vader, mijn uur is gekomen: verheerlijk nu uw Zoon zodat de Zoon u moge verheerlijken. Ik weet dat ge mij alle gezag over alle levende schepselen in mijn gebied hebt geven, en ik zal het eeuwige leven geven aan allen die geloofszonen van God zullen worden. En dit is het eeuwige leven, dat mijn schepselen u kennen als de enige ware God en Vader van allen, en dat zij geloven in hem die gij in de wereld hebt gezonden. Vader, ik heb u op aarde verheven en heb het werk dat gij me had opgedragen volvoerd. Ik heb mijn zelfschenking aan de kinderen die wij zelf hebben geschapen, bijna beëindigd; er rest mij slechts mijn leven in het vlees neer te leggen. En nu, verheerlijk mij, Vader, met de heerlijkheid die ik bij u had voordat deze wereld bestond en ontvang mij nogmaals aan uw rechterhand.

182:1.4

‘Ik heb u geopenbaard aan de mensen die gij uit de wereld hebt gekozen en mij hebt gegeven. Zij zijn de uwen—zoals alle leven in uw handen is—gij hebt hen aan mij geschonken, en ik heb onder hen geleefd, hen onderrichtende in de weg des levens, en zij zijn gaan geloven. Deze mannen leren nu dat al wat ik heb van u komt, en dat het leven dat ik in het vlees leef, ten doel heeft mijn Vader bekend te maken aan de werelden. De waarheid die gij mij geschonken hebt, heb ik aan hen geopenbaard. Dezen, mijn vrienden en ambassadeurs, hebben oprecht verlangd uw woord te ontvangen. Ik heb hen verteld dat ik van u ben uitgegaan, dat gij me in deze wereld hebt gezonden, en dat ik op het punt sta naar u terug te gaan. Vader, ik bid oprecht voor deze uitverkoren mannen. En ik bid voor hen niet zoals ik zou bidden voor de wereld, maar als voor degenen die ik uit de wereld heb uitgekozen om mij in de wereld te vertegenwoordigen, wanneer ik zal zijn teruggekeerd naar uw werk, zoals ook ik u heb vertegenwoordigd in deze wereld, tijdens mijn verblijf in het vlees. Deze mannen zijn van mij; gij hebt ze aan mij geschonken; maar alle dingen die van mij zijn, zijn immer van u, en al hetgeen van u was, hebt ge nu het mijne doen zijn. Gij zijt in mij verheven, en ik bid nu dat ik geëerd mag zijn in deze mannen. Ik kan niet langer in deze wereld blijven: ik sta op het punt terug te keren naar het werk dat gij mij hebt opgedragen. Ik moet deze mannen achterlaten om ons en ons koninkrijk onder de mensen te vertegenwoordigen. Vader, bewaar deze mannen zodat zij trouw blijven nu ik mij gereedmaak om mijn leven in het vlees op te geven. Help hen, deze vrienden van mij, om één te zijn in geest, zoals ook wij één zijn. Zolang ik bij hen kon zijn, kon ik over hen waken en hen leiden, maar nu sta ik op het punt weg te gaan. Blijf bij hen, Vader, totdat wij de nieuwe leraar kunnen zenden om hen te troosten en te sterken.

182:1.5

‘Gij hebt mij twaalf mannen gegeven en ik heb ze allen behouden op één na, de zoon der wrake, die niet langer in broederschap met ons wilde leven. Deze mannen zijn zwak en kwetsbaar, maar ik weet dat wij hen kunnen vertrouwen. Ik heb hen beproefd: zij hebben mij lief zoals zij ook u vereren. Waar zij al zoveel om mijnentwil moeten lijden, is het mijn verlangen dat ze ook vervuld mogen worden van de vreugde van de belofte van hun zoonschap in het hemelse koninkrijk. Ik heb deze mannen uw woord doen horen en hun de waarheid onderwezen. De wereld moge hen haten, zoals de wereld ook mij heeft gehaat, maar ik vraag niet dat gij hen uit de wereld wegneemt, alleen dat gij hen bewaart voor het kwaad in deze wereld. Heilig hen in de waarheid; uw woord is waarheid. En zoals gij mij in deze wereld hebt gezonden, evenzo zal ik nu deze mannen de wereld inzenden. Om hunnentwil heb ik onder de mensen geleefd en heb ik mijn leven aan uw dienst gewijd, opdat ik hen zou mogen inspireren om gezuiverd te worden door de waarheid die ik hun heb onderricht en de liefde die ik in hun heb geopenbaard. Ik weet zeer wel, Vader, dat het niet nodig is u te vragen over deze broeders te waken nadat ik heengegaan zal zijn; ik weet dat gij hen liefhebt zoals ook ik hen liefheb, maar ik vraag dit opdat zij nog meer zullen beseffen dat de Vader, evenals de Zoon, de sterfelijke mens liefheeft.

182:1.6

‘En nu, Vader, wil ik niet alleen voor deze elf mannen bidden, maar ook voor al diegenen die door het woord dat dezen in de toekomst zullen uitdragen, in het evangelie van het koninkrijk zullen gaan geloven of nu reeds geloven. Ik wil dat zij allen één zijn, zoals gij en ik één zijn. Gij zijt in mij en ik ben in u, en ik wens dat deze gelovigen eveneens in ons mogen zijn: dat de geest van elk van ons beiden in hen moge wonen. Indien mijn kinderen één zijn, zoals wij één zijn, en indien zij elkaar liefhebben zoals ik hen heb liefgehad, dan zullen alle mensen geloven dat ik van u ben uitgegaan en zullen zij bereid zijn mijn openbaring van waarheid en heerlijkheid te aanvaarden. De heerlijkheid die gij mij gegeven hebt, heb ik aan deze gelovigen geopenbaard. Zoals gij met mij geleefd hebt in de geest, zo heb ik met hen in het vlees geleefd. Zoals gij één met mij zijt geweest, zo ben ik één met hen geweest, en zo zal ook de nieuwe leraar voor altijd één met hen zijn en in hen zijn. Dit alles nu heb ik gedaan opdat mijn broeders in het vlees mogen weten dat de Vader hen liefheeft, zoals ook de Zoon hen liefheeft, en dat gij hen liefhebt zoals gij ook mij liefhebt. Vader, werk met mij samen om deze gelovigen te redden, opdat zij weldra bij mij zullen zijn in heerlijkheid en daarna verder mogen gaan, om zich met u te verenigen in de omhelzing van het Paradijs. Zij die nu in hun nederige staat met mij dienen, zou ik ook bij mij willen hebben in heerlijkheid, zodat zij alles mogen zien wat gij mij in handen hebt gesteld als de eeuwige oogst van het zaad dat in de tijd is gezaaid in de gelijkenis van het sterfelijke vlees. Ik verlang ernaar mijn aardse broeders de heerlijkheid te laten zien die ik bij u had voordat deze wereld werd gegrondvest. Deze wereld weet heel weinig van u, rechtvaardige Vader, maar ik ken u, en ik heb u bekendgemaakt aan deze gelovigen, en zij zullen uw naam bekendmaken aan andere generaties. En nu beloof ik hen dat gij bij hun zult zijn in de wereld zoals ge ook bij mij zijt geweest—zo zij het.’

182:1.7

De elf apostelen bleven enige minuten geknield in deze kring rond Jezus, voordat zij opstonden en zwijgend huns weegs gingen, terug naar het nabijgelegen kamp.

182:1.8

Jezus bad om eenheid onder zijn volgelingen, maar hij verlangde geen eenvormigheid. Zonde brengt een doods niveau van kwalijke traagheid teweeg, maar gerechtigheid voedt de scheppende geest der individuele ervaring met de levende realiteiten van de eeuwige waarheid en met de zich steeds ontwikkelende gemeenschap van de goddelijke geesten van de Vader en de Zoon. In de geestelijke omgang van de gelovige zoon met de goddelijke Vader kan er nooit leerstellige finaliteit zijn, of sectarische superioriteit van groepsgevoel.

182:1.9

De Meester zinspeelde in de loop van dit laatste gebed met zijn apostelen op het feit dat hij de naam van de Vader aan de wereld had geopenbaard. En dit is wat hij waarlijk deed door openbaring van God door zijn vervolmaakte leven in het vlees. De Vader in de hemel had getracht zich aan Mozes te openbaren, maar kon niet verder gaan dan gezegd te doen worden: ‘IK BEN’. En toen er werd aangedrongen dat hij zich nog verder zou openbaren, werd er alleen onthuld: ‘IK BEN die IK BEN’. Maar toen Jezus zijn leven op aarde ten einde had gebracht, was deze naam van de Vader zó geopenbaard, dat de Meester, die de geïncarneerde Vader was, naar waarheid kon zeggen:

182:1.10

Ik ben het brood des levens.

182:1.11

Ik ben het levende water.

182:1.12

Ik ben het licht der wereld.

182:1.13

Ik ben het verlangen aller tijden.

182:1.14

Ik ben de open deur naar de eeuwige verlossing.

182:1.15

Ik ben de werkelijkheid van het leven zonder einde.

182:1.16

Ik ben de goede herder.

182:1.17

Ik ben de weg naar oneindige volmaaktheid.

182:1.18

Ik ben de opstanding en het leven.

182:1.19

Ik ben het geheim van eeuwige overleving.

182:1.20

Ik ben de weg, de waarheid en het leven.

182:1.21

Ik ben de oneindige Vader van mijn eindige kinderen.

182:1.22

Ik ben de ware wijnstok; gij zijt de ranken.

182:1.23

Ik ben de hoop van allen die de levende waarheid kennen.

182:1.24

Ik ben de levende brug van de ene wereld naar de andere.

182:1.25

Ik ben de levende schakel tussen tijd en eeuwigheid.

182:1.26

Zo breidde Jezus de levende openbaring van de naam van God uit voor alle generaties. Zoals goddelijke liefde de natuur van God openbaart, zo onthult eeuwige waarheid zijn naam in steeds grotere proporties.


◄ 182:0
 
182:2 ►