◄ 180:0
Verhandeling 180
180:2 ►

De afscheidsrede

1. Het nieuwe gebod

180:1.1

Toen ze een poosje informeel met elkaar gepraat hadden, stond Jezus op en zei: ‘Toen ik voor jullie een gelijkenis uitbeeldde waarmee ik aanduidde op welke wijze jullie bereid moeten zijn elkaar te dienen, zei ik dat ik jullie een nieuw gebod wilde geven; ik zou dat nu willen doen, nu het moment nabij is dat ik jullie ga verlaten. Jullie kennen zeer wel het gebod dat zegt dat je elkaar lief moet hebben, dat je je naaste moet liefhebben als jezelf. Maar ik ben zelfs met deze oprechte toewijding van mijn kinderen nog niet geheel tevreden. Ik zou willen dat jullie nog grotere daden van liefde volbrengt in het koninkrijk van de gelovende broederschap. En daarom geef ik jullie dit nieuwe gebod: dat jullie elkaar liefhebt zoals ik jullie heb liefgehad. Hierdoor zullen alle mensen weten dat jullie mijn discipelen zijn, indien jullie elkaar op deze wijze liefhebt.

180:1.2

‘Wanneer ik jullie dit nieuwe gebod geef, leg ik jullie ziel geen nieuwe last op; veeleer breng ik jullie nieuwe blijdschap en maak ik het jullie mogelijk een nieuwe vreugde te beleven wanneer je de verrukkingen leert kennen waarmee schenken van de genegenheid van je hart aan je medemensen gepaard gaat. Ik sta op het punt de allerhoogste vreugde te gaan ervaren bij het schenken van mijn liefde aan jullie en jullie medestervelingen, ofschoon ik uiterlijk smart zal ondergaan.

180:1.3

‘Wanneer ik jullie uitnodig om elkaar lief te hebben net zoals ik jullie heb liefgehad, houd ik jullie de allerhoogste maatstaf van ware liefde voor, want niemand kan meer liefhebben dan zo: dat hij bereid is zijn leven te geven voor zijn vrienden. En jullie zijn mijn vrienden; jullie zult ook mijn vrienden blijven, indien je maar bereid bent te doen wat ik jullie geleerd heb. Jullie hebt mij Meester genoemd, maar ik noem jullie niet dienaren. Indien jullie elkaar maar liefhebt zoals ik jullie liefheb, zullen jullie mijn vrienden zijn, en zal ik altijd tot jullie spreken over hetgeen de Vader mij openbaart.

180:1.4

‘Het is niet alleen zo dat jullie mij hebt gekozen, maar ik heb ook jullie gekozen, en ik heb jullie gewijd om uit te gaan in de wereld en de vrucht te dragen van liefdevolle dienstbaarheid aan jullie medemensen, zoals ik ook onder jullie heb geleefd en de Vader aan jullie heb geopenbaard. De Vader en ik zullen beiden met jullie samenwerken, en jullie zullen de goddelijke volheid van vreugde ervaren indien je maar gehoor wilt geven aan mijn gebod om elkaar lief te hebben, zoals ik jullie heb liefgehad.’

180:1.5

Indien ge in de vreugde van de Meester wilt delen, moet ge in zijn liefde delen. En in zijn liefde delen betekent dat ge zijn dienstbaarheid hebt gedeeld. Zo’n ervaring van liefde bevrijdt u niet van de moeilijkheden van deze wereld; zij schept geen nieuwe wereld, maar maakt de oude wereld zeer zeker nieuw.

180:1.6

Houdt dit goed in gedachten: Jezus verlangt loyaliteit, geen offer. Wanneer men het gevoel heeft dat men een offer brengt, impliceert dit de afwezigheid van de oprechte genegenheid die zulk een liefdevol dienen tot een allerhoogste vreugde zou hebben gemaakt. De idee van verplichting geeft aan dat ge denkt als een dienaar en dat u daardoor de machtige ontroering ontgaat dat ge uw dienst verricht als een vriend en voor een vriend. De impuls van vriendschap gaat alle plichtsgevoel te boven en de dienst van een vriend aan een vriend kan nooit een offer worden genoemd. De Meester heeft de apostelen geleerd dat zij zonen van God zijn. Hij heeft hen broeders genoemd en nu, voor hij heengaat, noemt hij hen zijn vrienden.


◄ 180:0
 
180:2 ►