◄ 174:4
Verhandeling 174
175:0 ►

Dinsdagmorgen in de tempel

5. De Grieken die vragen kwamen stellen

174:5.1

Toen Filippus tussen de middag inkopen deed voor het nieuwe kamp dat die dag bij Getsemane werd ingericht, werd hij aangesproken door een delegatie vreemdelingen, gelovige Grieken uit Alexandrië, Athene en Rome. Hun woordvoerder zei tot de apostel: ‘Sommige mensen die u kennen, hebben ons u aangewezen; daarom komen wij tot u, mijnheer, met het verzoek Jezus, uw Meester te mogen spreken.’ Filippus werd enigszins overrompeld door deze ontmoeting met zulke voorname, belangstellende Griekse niet-Joden, zomaar op de markt, en omdat Jezus alle twaalf apostelen nadrukkelijk had opgedragen zich tijdens de Paasweek te onthouden van alle onderricht in het openbaar, wist hij niet precies wat de juiste manier was om deze zaak te behandelen. Ook was hij wat van zijn stuk gebracht omdat deze mannen niet-Joden waren die uit het buitenland kwamen. Als zij Joden, of naburige en bekende niet-Joden waren geweest, zou hij niet zo merkbaar geaarzeld hebben. Hij deed uiteindelijk het volgende: hij verzocht de Grieken te blijven wachten waar ze waren. Toen hij hen haastig verliet, veronderstelden zij dat hij op zoek ging naar Jezus, doch in werkelijkheid repte hij zich naar het huis van Jozef, waar, naar hij wist, op dat moment Andreas en de andere apostelen het middagmaal gebruikten, riep Andreas naar buiten en legde hem het doel van zijn komst uit; en vervolgens, ging hij, vergezeld van Andreas, terug naar de wachtende Grieken.

174:5.2

Daar Filippus zo ongeveer klaar was met zijn inkopen, ging hij met Andreas en de Grieken terug naar het huis van Jozef, waar Jezus hen ontving. De Grieken zaten dichtbij Jezus terwijl deze zijn apostelen en een aantal van de vooraanstaande discipelen, die voor dit middagmaal bijeen waren, als volgt toesprak:

174:5.3

‘Mijn Vader heeft mij naar deze wereld gezonden om zijn goedertierenheid aan de kinderen der mensen te openbaren, maar degenen tot wie ik het eerst kwam, hebben geweigerd mij te ontvangen. Weliswaar zijn velen van u individueel gaan geloven in mijn evangelie, maar de kinderen Abrahams en hun leiders staan op het punt mij te verwerpen, en door dat te doen zullen zij Hem verwerpen die mij gezonden heeft. Ik heb vrijelijk en openlijk het evangelie van redding aan dit volk verkondigd; ik heb hun verteld over zoonschap met vreugde, vrijheid en overvloediger leven in de geest. Mijn Vader heeft vele wonderbaarlijke werken verricht onder deze door vrees bevangen mensenkinderen. Maar voorwaar, de profeet Jesaja zinspeelde op dit volk toen hij schreef: “Heer, wie heeft geloofd wat wij leerden? En aan wie is de Heer geopenbaard?” De leiders van mijn volk hebben voorwaar opzettelijk hun ogen geblinddoekt zodat zij niet zien, en ze hebben hun hart verhard opdat zij niet zouden geloven en gered zouden worden. Al deze jaren heb ik getracht hen van hun ongeloof te genezen, opdat zij het eeuwige heil van de Vader deelachtig zouden worden. Ik weet dat niet allen mij in de steek hebben gelaten: sommigen van u hebben inderdaad mijn boodschap geloofd. In deze kamer zijn op dit moment zeker twintig mannen die eens lid waren van het Sanhedrin, of die een hoge functie hebben bekleed in de raadsvergaderingen van de natie, ook al schrikken enkelen onder u ervoor terug openlijk voor de waarheid uit te komen uit vrees dat men u uit de synagoge zal werpen. Sommigen van u zijn geneigd de eer van mensen meer te beminnen dan de eer van God. Maar ik ben wel gedwongen lankmoedig te zijn, omdat ik vrees voor de veiligheid en trouw van zelfs enkelen van degenen die reeds lang bij mij zijn en die zeer nauw met mij hebben samengeleefd.

174:5.4

‘Ik zie dat er in deze eetzaal zowel Joden als niet-Joden tezamen zijn in ongeveer gelijke aantallen, en ik zou tot u willen spreken als de eerste en laatste groep die zo is samengesteld en die ik mag onderrichten in de aangelegenheden van het koninkrijk, alvorens ik naar de Vader ga.’

174:5.5

Deze Grieken waren trouwe toehoorders geweest toen Jezus in de tempel leerde. Maandagavond hadden zij ten huize van Nikodemus een bespreking gehad die tot het aanbreken van de dag had geduurd, en dertig van hen hadden verkozen het koninkrijk binnen te gaan.

174:5.6

Toen Jezus daar nu voor hen stond, zag hij het einde van een dispensatie en het begin van een volgende. Zijn aandacht richtend op de Grieken, zei de Meester:

174:5.7

‘Hij die dit evangelie gelooft, gelooft niet slechts in mij, maar in Hem die mij gezonden heeft. Wanneer gij mij aanschouwt, ziet ge niet slechts de Zoon des Mensen, doch ook Hem die mij gezonden heeft. Ik ben het licht der wereld en al wie mijn onderricht gelooft, zal niet langer in duisternis wandelen. Indien gij, niet-Joden, naar mij wilt horen, zult ge de woorden des levens ontvangen en terstond de vreugdevolle vrijheid van de waarheid van het zoonschap bij God binnengaan. Indien mijn landgenoten, de Joden, verkiezen mij te verwerpen en mijn leer weigeren te aanvaarden, zal ik niet op de rechterstoel gaan zitten om over hen te oordelen, want ik ben niet gekomen om de wereld te oordelen, maar om haar redding aan te bieden. Desniettemin zullen zij die mij verwerpen en weigeren mijn leer aan te nemen, te zijner tijd berecht worden door mijn Vader en door hen die hij heeft aangesteld om te oordelen over degenen die de gave der barmhartigheid en de waarheden van het heil van de hand wijzen. Bedenkt wel, gij allen, dat ik niet uit mijzelf spreek, maar dat ik u getrouwelijk heb gezegd wat de Vader mij heeft opgedragen aan de kinderen der mensen te openbaren. En deze woorden die ik in opdracht van de Vader aan de wereld moest zeggen, zijn woorden van goddelijke waarheid, eeuwigdurende barmhartigheid, en eeuwig leven.

174:5.8

‘Maar tot Jood en niet-Jood beiden zeg ik dat het uur bijna gekomen is waarin de Zoon des Mensen verheerlijkt zal worden. Ge weet zeer wel dat tenzij een graankorrel in de aarde valt en sterft, hij alleen blijft; indien de korrel echter in goede grond sterft, komt hij weer tot leven en draagt rijkelijk vrucht. Hij die zijn leven zelfzuchtig liefheeft, loopt gevaar het te verliezen, maar hij die bereid is zijn leven te geven om mijnentwil en omwille van het evangelie, zal zich verheugen in een overvloediger bestaan op aarde, en in de hemel zal hij het eeuwige leven hebben. Wanneer ge mij waarlijk wilt volgen, ook wanneer ik naar mijn Vader zal zijn gegaan, zult ge mijn discipelen worden en oprechte dienaren van uw medestervelingen.

174:5.9

‘Ik weet dat mijn ure nadert en ik ben bekommerd. Ik zie dat mijn volk vastbesloten is het koninkrijk van de hand te wijzen, maar ik ben verheugd deze naar waarheid zoekende niet-Joden te ontvangen, die vandaag hier zijn gekomen om naar de weg des lichts te vragen. Niettemin doet mijn hart mij pijn om mijn volk, en mijn ziel is verontrust vanwege hetgeen mij zo spoedig te wachten staat. Wat zal ik zeggen nu ik vooruitblik en zie wat mij weldra zal overkomen? Zal ik zeggen, Vader, red mij uit dit vreselijke uur? Neen! want juist voor dit doel ben ik in de wereld en zelfs tot dit uur gekomen. Veeleer zal ik zeggen, en bidden dat gij u daarbij wilt aansluiten: Vader, verheerlijk uw naam, uw wil geschiede.’

174:5.10

Toen Jezus aldus gesproken had, verscheen de Gepersonaliseerde Gedachtenrichter die gedurende de tijd vóór zijn doop bij hem had ingewoond, voor hem, en terwijl Jezus een ogenblik opvallend pauzeerde, sprak deze nu machtige geest van de vertegenwoordiging van de Vader tot Jezus van Nazaret: ‘Ik heb mijn naam vele malen in uw zelfschenkingen verheerlijkt, en ik zal hem nogmaals verheerlijken.’

174:5.11

Hoewel de hier verzamelde Joden en niet-Joden geen stem hoorden, kon het hun niet ontgaan dat de Meester zijn toespraak had onderbroken terwijl er een boodschap tot hem kwam van een bovenmenselijke oorsprong. Ieder zei tot degene die zich naast hem bevond: ‘Een engel heeft tot hem gesproken.’

174:5.12

Daarna vervolgde Jezus: ‘Dit alles is niet gebeurd om mijnentwil, maar om uwentwil. Ik weet met zekerheid dat de Vader mij zal ontvangen en mijn zending ten behoeve van u zal aanvaarden, maar het is nodig dat gij wordt bemoedigd en voorbereid voor de vuurproef die vlak voor ons ligt. Laat mij u verzekeren dat onze gezamenlijke inspanningen om de wereld te verlichten en de mensheid te bevrijden, uiteindelijk met de overwinning zullen worden bekroond. De oude orde brengt zichzelf nu voor de rechter; de Vorst dezer wereld heb ik terneergeworpen, en alle mensen zullen vrij worden door het licht van de geest die ik zal uitstorten op alle vlees, wanneer ik tot mijn Vader in de hemel zal zijn opgevaren.

174:5.13

‘En nu zeg ik u dat ik, indien ik op aarde en in uw leven word verheven, alle mensen tot mij zal trekken, en tot de broederschap van mijn Vader. Ge hebt geloofd dat de Verlosser voor altijd op aarde zou blijven, maar ik zeg u dat de Zoon des Mensen door de mensen verworpen zal worden en dat hij naar de Vader zal terugkeren. Slechts een korte tijd zal ik nog bij u zijn, slechts een korte poos zal het levende licht onder deze verduisterde generatie zijn. Wandel dan zo, terwijl ge dit licht nog hebt, dat de naderende duisternis en verwarring u niet mogen overvallen. Hij die in de duisternis wandelt, weet niet waarheen hij gaat; maar indien ge besluit om in het licht te wandelen, zult gij allen metterdaad vrijgemaakte zonen van God worden. En komt nu allen met mij mee en laten wij terugkeren naar de tempel, waar ik afscheidswoorden zal spreken tot de overpriesters, de schriftgeleerden, de Farizeeën, de Sadduceeën, de Herodianen, en tot de verblinde oversten van Israel.’

174:5.14

Na deze woorden liep Jezus voor hen uit door de nauwe straatjes van Jeruzalem, terug naar de tempel. Zij hadden de Meester zojuist horen zeggen dat dit zijn afscheidsrede in de tempel zou worden, en zij volgden hem zwijgend en diep in gedachten.


◄ 174:4
 
Verhandeling 175 ►
 

Nederlandse vertaling © Stichting Urantia. Alle rechten voorbehouden.