◄ Verhandeling 171
  Deel 4 ▲
Verhandeling 173 ►
Verhandeling 172

Het binnengaan van Jeruzalem

De sabbat in Betanië  •  De zondagochtend met de apostelen  •  Het vertrek naar Jeruzalem  •  Een bezoek aan de tempel  •  De houding van de apostelen

JEZUS en de apostelen kwamen vrijdagmiddag, 31 maart a.d. 30, even na vier uur in Betanië aan. Lazarus, zijn zusters en hun vrienden verwachtten hen; en omdat er iedere dag zoveel mensen met Lazarus kwamen spreken over zijn opstanding, werd Jezus gezegd dat er regelingen waren getroffen dat hij bij een zekere Simon zou logeren, een gelovige buurman die na het overlijden van de vader van Lazarus de voornaamste inwoner van het dorpje was.

172:0.2

Die avond ontving Jezus veel bezoekers, en de gewone mensen van Betanië en Betfage deden hun best hem te laten voelen dat hij welkom was. Hoewel velen dachten dat Jezus nu Jeruzalem zou binnengaan om zichzelf tot koning der Joden uit te roepen, en daarmee het doodvonnis van het Sanhedrin volslagen te trotseren, besefte de familie in Betanië—Lazarus, Marta en Maria—steeds helderder dat de Meester niet dit soort koning was: zij hadden een vaag voorgevoel dat dit wel eens zijn laatste bezoek aan Jeruzalem en Betanië zou kunnen zijn.

172:0.3

De overpriesters werden op de hoogte gesteld van het feit dat Jezus in Betanië logeerde, maar het leek hun beter geen poging te doen hem te midden van zijn vrienden gevangen te nemen; zij besloten te wachten tot hij in Jeruzalem zou zijn. Jezus wist van dit alles, maar zijn kalmte was majesteitelijk; zijn vrienden hadden hem nooit rustiger en beter gestemd gezien; zelfs de apostelen waren verbaasd dat hij zo onbewogen bleef, terwijl het Sanhedrin toch het hele Joodse volk had opgeroepen hem in hun handen over te leveren. Terwijl de Meester die nacht sliep, hielden telkens twee apostelen de wacht over hem, en velen van hen droegen een zwaard. De volgende ochtend werden zij al vroeg gewekt door honderden pelgrims die ondanks de Sabbatdag uit Jeruzalem waren gekomen om Jezus te zien, en Lazarus, die hij uit de dood had opgewekt.


 
 
172:1 ►
Het Urantia Boek