◄ 171:5
Verhandeling 171
171:7 ►

Op weg naar Jeruzalem

6. Het bezoek aan Zacheüs

171:6.1

Toen de stoet van de Meester Jericho binnentrok, ging de zon bijna onder en de Meester was van plan daar te overnachten. Terwijl Jezus langs het belastingkantoor liep, was Zacheüs, het hoofd van de tollenaren of belastingontvangers, daar toevallig aanwezig en hij verlangde er zeer naar Jezus te zien. Dit hoofd der tollenaren was zeer rijk en had veel over deze profeet uit Galilea gehoord. Hij had zich voorgenomen om, wanneer Jezus opnieuw Jericho mocht bezoeken, te kijken wat voor een man hij was; bijgevolg probeerde Zacheüs zich door de menigte heen te worstelen, maar deze was te dicht, en omdat hij klein van postuur was, kon hij ook niet over de hoofden heen zien. En dus liep de hoofdtollenaar met de menigte mee tot zij bij het centrum van de stad kwamen, niet ver van waar hij woonde. Toen hij zag dat hij zich niet door de menigte heen zou kunnen dringen, en omdat hij dacht dat Jezus misschien direct de stad door zou gaan zonder zijn tocht te onderbreken, holde hij vooruit en klom in een wilde vijgeboom waarvan de brede takken over de weg hingen. Hij wist dat hij op deze manier goed zicht op de Meester zou krijgen terwijl deze daar langskwam. En hij werd niet teleurgesteld, want toen Jezus passeerde, hield hij stil, keek omhoog naar Zacheüs en zei: ‘Kom vlug naar beneden, Zacheüs, want vanavond moet ik in uw huis overnachten.’ Toen Zacheüs deze verbazingwekkende woorden hoorde, viel hij bijna uit de boom in zijn haast om naar beneden te komen; hij ging naar Jezus toe en gaf uiting aan zijn grote vreugde dat de Meester bereid was om in zijn huis te logeren.

171:6.2

Ze gingen meteen naar het huis van Zacheüs, en degenen die in Jericho woonden waren zeer verrast dat Jezus erin toestemde bij de hoofdtollenaar te logeren. Zelfs toen de Meester en zijn apostelen al met Zacheüs voor de deur van zijn huis stonden, zei een van de omstanders, een Farizeeër uit Jericho: ‘Ge ziet dat deze man gaat logeren bij een zondaar, een afvallige zoon Abrahams, een afperser die zijn eigen volk berooft.’ Toen Jezus deze woorden hoorde, zag hij neer op Zacheüs en glimlachte. Daarop ging Zacheüs op een bankje staan en zei: ‘Mensen van Jericho, luistert naar mij! Ik mag dan wel een tollenaar en zondaar zijn, maar de grote Leraar is gekomen om in mijn huis te overnachten; en vóór hij naar binnen gaat, wil ik u zeggen dat ik de helft van al mijn goederen aan de armen zal schenken, en van morgen af aan zal ik, indien ik ten onrechte iets van iemand heb gevorderd, het viervoudig teruggeven. Ik ga van ganser harte redding zoeken en ga leren gerechtigheid te doen in Gods ogen.’

171:6.3

Toen Zacheüs ophield met spreken, zei Jezus: ‘Heden is er redding gekomen gekomen tot dit huis en zijt ge inderdaad een zoon van Abraham geworden.’ Hierop wendde hij zich tot de velen die om hem heen waren komen staan en sprak: ‘En verwondert u niet om hetgeen ik zeg en neemt geen aanstoot aan wat wij doen, want ik heb steeds gezegd dat de Zoon des Mensen is gekomen om wat verloren is te zoeken en te redden.’

171:6.4

Zij logeerden die nacht bij Zacheüs. De volgende morgen stonden ze op en sloegen de ‘weg van de rovers’ in, die omhoog voerde naar Betanië en gingen zo op weg naar het Paasfeest in Jeruzalem.


◄ 171:5
 
171:7 ►