◄ 170:2
Verhandeling 170
170:4 ►

Het koninkrijk des hemels

3. Het verband met rechtvaardigheid

170:3.1

Jezus probeerde zijn apostelen en discipelen steeds voor te houden dat zij, door geloof, een rechtvaardigheid moesten verwerven die de rechtvaardigheid te boven zou gaan van de slaafse werken, waarmee sommige schriftgeleerden en Farizeeƫn zo snoevend paradeerden voor de wereld.

170:3.2

Ofschoon Jezus onderrichtte dat geloofsvertrouwen, eenvoudig kinderlijk geloof, de sleutel is van de deur van het koninkrijk, leerde hij ook dat wanneer men door de deur is binnengegaan, er treden van gerechtigheid zijn, die elk gelovig kind moet beklimmen om op te groeien tot de volle wasdom van de krachtige zonen van God.

170:3.3

Vooral in de beschouwing van de techniek waardoor Gods vergeving wordt ontvangen, onthult zich hoe de rechtvaardigheid van het koninkrijk wordt bereikt. Geloof is de prijs die ge betaalt om Gods familie binnen te gaan; vergeving echter is de daad van God, waardoor uw geloof als toegangsprijs wordt geaccepteerd. En het ontvangen van Gods vergeving door een mens die in het koninkrijk gelooft, houdt een welomlijnde, daadwerkelijke ervaring in en bestaat in de volgende vier treden, de koninkrijkstreden van innerlijke rechtvaardigheid:

170:3.4

1. Gods vergeving is daadwerkelijk beschikbaar voor de mens en wordt persoonlijk door de mens ervaren in dezelfde mate waarin hij zijn medemensen vergeeft.

170:3.5

2. De mens zal zijn medemens niet echt vergeven tenzij hij hem liefheeft als zichzelf.

170:3.6

3. Om aldus uw naaste lief te hebben gelijk uzelf is de hoogste ethiek.

170:3.7

4. Moreel gedrag, ware rechtvaardigheid, wordt vervolgens het natuurlijke gevolg van zulke liefde.

170:3.8

Het is daarom duidelijk dat de ware, innerlijke religie van het koninkrijk zich onherroepelijk en in steeds sterkere mate neigt te manifesteren in praktisch dienstbetoon aan de samenleving. Jezus leerde een levende religie, die haar aanhangers noodzaakt zich bezig te houden met liefdevol dienen. Jezus stelde ethiek echter niet in de plaats van religie. Hij onderrichtte dat religie een oorzaak was en ethiek een gevolg.

170:3.9

De gerechtigheid van iedere daad dient beoordeeld te worden naar de drijfveer: de hoogste vormen van het goede zijn derhalve onbewust. Jezus hield zich nooit bezig met zedelijke beginselen of ethiek als zodanig. Hij hield zich geheel en al bezig met de innerlijke, geestelijke vriendschap met God de Vader, die zich zo zeker en rechtstreeks naar buiten manifesteert als liefdevolle dienstbaarheid aan de mens. Hij onderrichtte dat de religie van het koninkrijk een echte persoonlijke ervaring is, die geen mens binnen zich opgesloten kan houden; dat het bewustzijn dat men lid is van de familie van gelovigen onvermijdelijk leidt tot het navolgen van de leringen over het gedrag binnen de familie, het dienen van zijn broeders en zusters in de poging om de broederschap te verdiepen en uit te breiden.

170:3.10

De religie van het koninkrijk is persoonlijk, individueel; de vruchten, de gevolgen, zijn familiaal, sociaal. Jezus verhief immer de heiligheid van het individu, in tegenstelling tot de gemeenschap. Maar hij onderkende ook dat de mens zijn karakter ontwikkelt door onbaatzuchtig dienen: dat hij zijn morele natuur ontvouwt in liefhebbende verhoudingen met zijn medemensen.

170:3.11

Door te onderrichten dat het koninkrijk binnen ons is, door het individu te verheffen, bracht Jezus de genadeslag toe aan de oude samenleving, in de zin dat hij de nieuwe dispensatie van ware sociale rechtvaardigheid inluidde. Deze nieuwe maatschappelijke orde heeft de wereld nog nauwelijks leren kennen, omdat de wereld geweigerd heeft de beginselen van het evangelie van het koninkrijk des hemels in toepassing te brengen. En wanneer dit koninkrijk van geestelijke superioriteit werkelijk op aarde komt, zal het niet alleen maar gemanifesteerd worden in verbeterde sociale en materiƫle omstandigheden, maar veeleer in de heerlijkheden van de verdiepte, verrijkte geestelijke waarden die kenmerkend zijn voor het naderende tijdperk van verbeterde menselijke betrekkingen en gevorderde geestelijke verworvenheden.


◄ 170:2
 
170:4 ►