◄ 170:1
Verhandeling 170
170:3 ►

Het koninkrijk des hemels

2. Jezus’ opvatting van het koninkrijk

170:2.1

De Meester maakte duidelijk dat het koninkrijk des hemels moet beginnen met, en zijn middelpunt moet hebben in, het tweeledige begrip van de waarheid van het vaderschap van God en het hiermee gecorreleerde feit van de broederschap der mensen. Het aanvaarden van deze leer, verklaarde Jezus, zou de mens bevrijden van de eeuwenlange slavernij van dierlijke vrees en tegelijk het menselijk leven verrijken met de volgende gaven die hem door het nieuwe leven van geestelijke vrijheid worden geschonken:

170:2.2

1. Het bezit van nieuwe moed en grotere geestelijke kracht. Het evangelie van het koninkrijk zou de mens bevrijden en hem inspireren om te durven hopen op het eeuwige leven.

170:2.3

2. Het evangelie bracht een boodschap van nieuw vertrouwen en ware troost voor alle mensen, zelfs voor de armen.

170:2.4

3. Het was in zichzelf een nieuwe maatstaf van morele waarden, een nieuwe ethische norm om het gedrag van de mensen aan af te meten. Het beschreef het ideaal van een nieuwe orde van de menselijke samenleving die eruit zou voortkomen.

170:2.5

4. Het leerde de voorrang van het geestelijke boven het materiële; het verheerlijkte geestelijke realiteiten en verhief bovenmenselijke idealen.

170:2.6

5. Dit nieuwe evangelie verhief geestelijke verworvenheden tot het ware doel des levens. Het menselijk leven ontving nieuwe morele waarde en goddelijke waardigheid.

170:2.7

6. Jezus onderrichtte dat eeuwige realiteiten het resultaat (de beloning) waren van rechtvaardig streven op aarde. ’s Mensen sterfelijk verblijf op aarde kreeg een nieuwe betekenis en bedoeling, voortvloeiend uit de onderkenning van een nobele bestemming.

170:2.8

7. Het nieuwe evangelie bevestigde dat de redding van de mens de openbaring is van een vèrreikende goddelijke bedoeling, die vervuld en gerealiseerd moet worden in de toekomstige bestemming van het immer durend dienstbetoon van de geborgen zonen van God.

170:2.9

Dit alles was vervat in de verruimde idee van het koninkrijk die door Jezus geleerd werd. Dit grootse begrip werd eigenlijk nog niet aangetroffen in het elementaire, verwarde onderricht over het koninkrijk van Johannes de Doper.

170:2.10

De apostelen waren niet in staat de werkelijke betekenis van de uitspraken van de Meester over het koninkrijk te vatten. De latere misvorming van het onderricht van Jezus, zoals dit in het Nieuwe Testament is vastgelegd, is te wijten aan het feit dat de opvatting van de schrijvers van het evangelie gekleurd werd door hun overtuiging dat Jezus toen voor slechts korte tijd afwezig was van de wereld: dat hij spoedig zou terugkomen om het koninkrijk te vestigen in macht en heerlijkheid—eenzelfde idee als onder hen leefde toen hij nog bij hen was in het vlees. Jezus legde echter geen verband tussen het vestigen van het koninkrijk en de idee van zijn terugkeer naar deze wereld. Dat er eeuwen voorbij zijn gegaan zonder tekenen van het aanbreken van het ‘Nieuwe Tijdperk’ is volstrekt niet in tegenspraak met de leer van Jezus.

170:2.11

De grote verrichting die deze toespraak belichaamde, was de poging om het denkbeeld van het koninkrijk des hemels om te zetten in het ideaal van de idee van het doen van de wil van God. Al lange tijd had de Meester zijn volgelingen geleerd te bidden: ‘Uw koninkrijk kome, uw wil geschiede’, maar deze keer trachtte hij ernstig hen ertoe te brengen het gebruik van de term koninkrijk Gods op te geven ten gunste van het meer praktische equivalent, de wil van God. Hij slaagde daar evenwel niet in.

170:2.12

Jezus wenste de idee van het koninkrijk, koning en onderdanen, te vervangen door de voorstelling van de hemelse familie, de Vader in de hemel en de vrij geworden zonen van God die zich bezighouden met het vreugdevol, vrijwillig dienen van hun medemensen en met de sublieme, intelligente verering van God de Vader.

170:2.13

Tot dusver hadden de apostelen zich een tweevoudige opvatting van het koninkrijk eigen gemaakt; zij beschouwden het als:

170:2.14

1. een zaak van persoonlijke ervaring, reeds aanwezig in de harten van de ware, en

170:2.15

2. een kwestie van raciale of wereld-fenomenen: dat het koninkrijk in de toekomst lag, iets was om naar uit te zien.

170:2.16

Zij beschouwden de komst van het koninkrijk in de harten der mensen als een geleidelijke ontwikkeling, zoals gist in het deeg of als de groei van het mosterdzaad. Zij geloofden dat de komst van het koninkrijk in de raciale zin of in de wereldlijke zin, plotseling zou zijn en opzienbarend. Jezus werd nooit moede hun te vertellen dat het koninkrijk des hemels hun eigen persoonlijke ervaring was met het verwezenlijken van de hogere kwaliteiten van het geestelijke leven; dat deze realiteiten van de geest-ervaring meer en meer overgaan naar nieuwe, hogere niveaus van goddelijke zekerheid en eeuwige grootsheid.

170:2.17

Deze middag onderrichtte de Meester duidelijk een nieuw begrip van de dubbele natuur van het koninkrijk, in de zin dat hij de twee volgende fasen daarvan beschreef:

170:2.18

‘Ten eerste: het koninkrijk van God in deze wereld, het allerhoogst verlangen om Gods wil te doen, de onzelfzuchtige liefde voor de mens, die de goede vruchten voortbrengt van verbeterd ethisch en moreel gedrag.

170:2.19

‘Ten tweede: het koninkrijk van God in de hemel, het doel van de sterfelijke gelovigen, de staat waarin de liefde voor God wordt vervolmaakt en waarin Gods wil op goddelijker wijze wordt volbracht.’

170:2.20

Jezus onderrichtte dat de gelovige, door geloofsvertrouwen, het koninkrijk nu binnentreedt. In zijn verschillende toespraken onderrichtte hij dat voor het geloofsbinnentreden in het koninkrijk twee dingen van wezenlijk belang zijn:

170:2.21

1. Geloofsvertrouwen, oprechtheid. Te komen als een klein kind, de schenking van het zoonschap te ontvangen als een gave; zich over te geven aan het doen van de wil van de Vader zonder twijfel en ten volle overtuigd van, en oprecht vertrouwend op, de wijsheid van de Vader; het koninkrijk binnen te gaan vrij van vooroordeel en vooringenomenheid; onbevooroordeeld en leergierig te zijn zoals een onbedorven kind.

170:2.22

2. Honger naar waarheid. De dorst naar gerechtigheid, een verandering van bewustzijn, het verwerven van de drijfveer om zoals God te zijn en om God te vinden.

170:2.23

Jezus onderrichtte dat zonde niet voortkomt uit een onvolmaakte natuur, maar veeleer uit een wetend bewustzijn dat overheerst wordt door een wil die niet genegen is zich te onderwerpen. Met betrekking tot zonde leerde hij dat God vergeven heeft en dat deze vergeving persoonlijk voor ons beschikbaar is door de daad van het vergeven van onze medemensen. Wanneer ge uw broeder in het vlees vergeeft, schept ge daardoor in uw eigen ziel het vermogen om de realiteit van Gods vergeving voor uw eigen wandaden te aanvaarden.

170:2.24

Tegen de tijd dat de Apostel Johannes zijn verhaal over het leven van Jezus en diens leer begon op te schrijven, hadden de eerste Christenen reeds zoveel moeilijkheden gehad met het koninkrijk-van-God-idee als een verwekker van vervolgingen, dat zij het gebruik van deze term grotendeels opgegeven hadden. Johannes spreekt veel over het ‘eeuwige leven.’ Jezus sprak er vaak over als ‘het koninkrijk des levens.’ Hij duidde het ook dikwijls aan als ‘het koninkrijk Gods in u.’ Eenmaal sprak hij over deze ervaring als ‘de familieband met God de Vader.’ Jezus probeerde vele uitdrukkingen in de plaats te stellen van de term koninkrijk, maar steeds zonder succes. Hij gebruikte onder meer: de familie van God, de wil van de Vader, de vrienden van God, de gemeenschap van gelovigen, de broederschap der mensen, de kudde van de Vader, de kinderen Gods, de gemeenschap der getrouwen, de dienst van de Vader, en de vrijgeworden zonen Gods.

170:2.25

Hij kon echter niet ontkomen aan het gebruik van de idee van het koninkrijk. Pas meer dan vijftig jaar later, na de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinse legers, begon deze voorstelling van het koninkrijk te veranderen in de cultus van het eeuwige leven, toen de sociale en organisatorische aspecten ervan werden overgenomen door de zich snel uitbreidende, vaste vorm aannemende Christelijke kerk.


◄ 170:1
 
170:3 ►