◄ 168:0
Verhandeling 168
168:2 ►

De opwekking van Lazarus

1. Bij het graf van Lazarus

168:1.1

Nadat Jezus even de tijd had genomen om Marta en Maria te troosten, een eindje bij de rouwklagers vandaan, vroeg hij hun: ‘Waar hebben jullie hem gelegd?’ Marta zei daarop: ‘Kom mee en zie zelf.’ En terwijl de Meester in stilte verder ging met de twee treurende zusters, weende hij. Toen de welwillende Joden die hen volgden, zijn tranen zagen, zei één van hen: ‘Zie hoe lief hij hem had. Had hij die de ogen van blinden geopend heeft, niet kunnen voorkomen dat deze man stierf?’ Ze stonden nu voor het familiegraf, een kleine natuurlijke grot of holte in de rotswand, die ongeveer tien meter hoog verrees in het achterste gedeelte van de tuin.

168:1.2

Het is moeilijk uit te leggen aan uw menselijke bewustzijn waarom Jezus nu eigenlijk weende. Hoewel wij toegang hebben tot de registratie van de gecombineerde menselijke gevoelens en goddelijke gedachten, zoals deze is vastgelegd in het bewustzijn van de Gepersonaliseerde Richter, weten wij niet geheel zeker wat de werkelijke oorzaak was van deze uitingen van emotie. Wij zijn geneigd te geloven dat Jezus weende vanwege een aantal gedachten en gevoelens die door zijn bewustzijn gingen, zoals de volgende:

168:1.3

1. Hij nam echt deel in het verdriet van Marta en Maria; hij had een werkelijke, diepe, menselijke affectie voor deze zusters die hun broer verloren hadden.

168:1.4

2. Zijn bewustzijn was van streek door de aanwezigheid van de menigte rouwklagers, van wie sommigen oprecht waren en sommigen alleen maar veinsden. Hij nam altijd aanstoot aan dit uiterlijk vertoon van rouw. Hij wist dat de zusters hun broer liefhadden en geloofden in de overleving van gelovigen. Deze tegenstrijdige emoties kunnen mogelijk verklaren waarom hij kreunde toen ze bij het graf kwamen.

168:1.5

3. Hij aarzelde echt om Lazarus tot het sterfelijke leven terug te brengen. Zijn zusters hadden hem werkelijk nodig, maar het speet Jezus zijn vriend terug te moeten roepen om de bittere vervolging te moeten ondergaan die, naar hij heel goed wist, Lazarus te verduren zou krijgen ten gevolge van het feit dat hij het onderwerp zou zijn van de allergrootste demonstratie van de goddelijke kracht van de Zoon des Mensen.

168:1.6

En nu mogen wij een belangwekkend en leerzaam feit vermelden: hoewel dit relaas zich ontvouwt als een ogenschijnlijk natuurlijke en normale gebeurtenis in de aangelegenheden der mensen, heeft het enkele zeer belangwekkende nevenaspecten. Ofschoon de boodschapper op zondag naar Jezus ging en hem op de hoogte bracht van de ziekte van Lazarus, en hoewel Jezus bericht stuurde dat deze ‘niet ten dode’ was, ging hij intussen toch zelf naar Betanië en vroeg de zusters zelfs: ‘Waar hebben jullie hem gelegd?’ Ook al schijnt dit alles erop te wijzen dat de Meester te werk ging op de manier van dit leven en in overeenstemming met de beperkte kennis van zijn menselijke bewustzijn, onthullen de verslagen van het universum niettemin dat Jezus’ Gepersonaliseerde Richter opdracht gaf om de Gedachtenrichter van Lazarus voor onbepaalde tijd op de planeet vast te houden na de dood van Lazarus, en dat deze opdracht werd geregistreerd precies vijftien minuten voordat Lazarus zijn laatste adem uitblies.

168:1.7

Wist het goddelijke bewustzijn van Jezus, zelfs voordat Lazarus stierf, dat hij hem uit de dood zou opwekken? Wij weten dit niet. Wij weten slechts wat wij hierbij vastleggen.

168:1.8

Velen van de vijanden van Jezus waren bereid de blijken van zijn affectie te bespotten, en zij zeiden onder elkaar: ‘Als hij zoveel waardering voor deze man had, waarom heeft hij dan zo lang getalmd voor hij naar Betanië kwam? Als hij is wat men van hem beweert, waarom heeft hij zijn dierbare vriend dan niet gered? Wat voor nut heeft het om vreemden te genezen in Galilea, als hij degenen die hij liefheeft niet kan redden?’ En op vele andere wijzen bespotten en kleineerden ze het onderricht en het werk van Jezus.

168:1.9

En zo was dan op deze donderdagmiddag omstreeks half drie het toneel in dit kleine dorpje Betanië geheel gereed voor het allergrootste werk in het dienstbetoon van Michael van Nebadon op aarde, de grootste manifestatie van goddelijke kracht gedurende zijn incarnatie in het vlees, want zijn eigen opstanding vond plaats nadat hij van de banden van zijn sterfelijk omhulsel was bevrijd.

168:1.10

De kleine groep die voor het graf van Lazarus verzameld was, had geen besef van de aanwezigheid, vlakbij, van een grote toevloed van hemelse wezens van alle orden, verzameld onder de aanvoering van Gabriël op aanwijzing van de Gepersonaliseerde Richter van Jezus, die zich in vibrerende verwachting gereedhield om de opdrachten van hun geliefde Soeverein uit te voeren.

168:1.11

Toen Jezus de bevelende woorden sprak: ‘Neem de steen weg,’ maakten de verzamelde hemelse heerscharen zich op om de dramatische handeling van de opwekking van Lazarus in de gelijkenis van zijn sterfelijke vlees uit te voeren. Zo’n vorm van opwekking houdt moeilijkheden in bij de uitvoering die de gebruikelijke techniek van de opwekking van stervelingen in morontia-gedaante verre te boven gaan, en vergt veel meer hemelse persoonlijkheden en een veel grotere organisatie van universum-faciliteiten.

168:1.12

Toen Marta en Maria dit bevel van Jezus hoorden, de opdracht om de steen voor het graf opzij te rollen, werden zij vervuld van tegenstrijdige gevoelens. Maria hoopte dat Lazarus uit de dood opgewekt zou worden, maar ofschoon Marta tot op zekere hoogte het geloof van haar zuster deelde, was ze meer verontrust door de angst dat Lazarus naar het uiterlijk niet presentabel zou zijn voor Jezus, de apostelen, en hun vrienden. Marta zei daarom: ‘Moeten wij de steen wel opzij rollen? Mijn broer is nu vier dagen dood, zodat de ontbinding van het lichaam nu is begonnen.’ Marta zei dit ook omdat zij niet zeker wist waarom de Meester had verzocht de steen te verwijderen: zij dacht dat Jezus misschien alleen een laatste blik wilde werpen op Lazarus. Zij was niet vastbesloten en standvastig in haar instelling. Terwijl zij aarzelden om de steen opzij te rollen, zei Jezus: ‘Heb ik jullie niet vanaf het begin gezegd dat deze ziekte niet ten dode zou zijn? Ben ik niet gekomen om mijn belofte te vervullen? Toen ik bij jullie was, heb ik toen niet gezegd dat jullie, indien je maar zoudt geloven, de heerlijkheid van God zouden zien? Waarom twijfelen jullie? Hoe lang duurt het nog voordat jullie willen geloven en gehoorzamen?’

168:1.13

Toen Jezus was uitgesproken, pakten zijn apostelen, geholpen door bereidwillige buren, de steen beet en rolden die weg van de toegang tot het graf.

168:1.14

Er werd algemeen geloofd onder de Joden dat de druppel gal op de punt van het zwaard van de engel des doods tegen het einde van de derde dag begon te werken, zodat deze op de vierde dag zijn volle uitwerking had. Zij achtten het mogelijk dat de ziel van de mens zich bij het graf kon ophouden tot het einde van de derde dag, en kon trachten het dode lichaam opnieuw tot leven te brengen; maar zij waren er vast van overtuigd dat zulk een ziel vóór het dagen van de vierde dag verder was gegaan naar het verblijf van de geesten die zijn heengegaan.

168:1.15

Deze overtuigingen en opvattingen aangaande de doden en het vertrek van de geesten van de doden, zorgden ervoor dat het voor allen die nu bij het graf van Lazarus aanwezig waren en vervolgens voor allen die mochten horen over hetgeen nu te gebeuren stond, een uitgemaakte zaak zou zijn dat dit werkelijk en waarlijk een geval was van opwekking uit de dood, persoonlijk bewerkt door iemand die verklaarde dat hij ‘de opstanding en het leven’ was.


◄ 168:0
 
168:2 ►