◄ 167:4
Verhandeling 167
167:6 ►

Het bezoek aan Filadelfia

5. Op weg naar Betanië

167:5.1

Op zijn tocht naar Judea werd Jezus gevolgd door een gezelschap van bijna vijftig vrienden en vijanden. Op woensdag, tijdens hun middagmaal, sprak hij tot zijn apostelen en deze groep volgelingen over de ‘Voorwaarden voor redding’ en aan het einde van dit onderricht vertelde hij de gelijkenis van de Farizeeër en de tollenaar (een belastinggaarder). Jezus zei: ‘Ge ziet dus dat de Vader redding schenkt aan de kinderen der mensen, en deze redding is een gave om niet, aan allen die het geloof hebben om het zoonschap in de goddelijke familie te aanvaarden. Er is niets dat de mens kan doen om deze redding te verdienen. Werken van eigendunk kunnen de gunst van God niet kopen, en veel bidden in het openbaar kan het gemis aan levend geloof in het hart niet goedmaken. Mensen kunt ge door uw uiterlijk godsdienstig vertoon misleiden, maar God kijkt in uw ziel. Wat ik u zeg, wordt verduidelijkt door de geschiedenis van twee mannen die in de tempel gingen om te bidden, de een een Farizeeër en de ander een tollenaar. De Farizeeër stond rechtop en bad bij zichzelf: “O God, ik dank u dat ik niet ben zoals de rest der mensen, woekeraars, onwetenden, onrechtvaardigen, echtbrekers, of zelfs zoals deze tollenaar. Ik vast tweemaal per week; ik geef tienden van alles wat ik ontvang.” De tollenaar echter, die ergens achteraf stond, waagde het zelfs niet zijn ogen ten hemel op te slaan maar sloeg zich op de borst en zei: “God wees mij zondaar genadig.” Ik zeg u dat de tollenaar naar huis terugkeerde met Gods goedkeuring, in tegenstelling tot de Farizeeër, want een ieder die zichzelf verhoogt zal vernederd worden, maar hij die zichzelf vernedert, zal verhoogd worden.’

167:5.2

Die avond, in Jericho, probeerden de vijandig gezinde Farizeeën de Meester in de val te laten lopen door hem ertoe over te halen de kwestie van huwelijk en echtscheiding te bespreken zoals hun mede-Farizeeën al eens gedaan hadden in Galilea, doch Jezus verijdelde op ingenieuze wijze hun pogingen om hem in conflict te brengen met hun echtscheidingswetten. Zoals de tollenaar en de Farizeeër goede en slechte religie uitbeeldden, zo deden hun echtscheidingspraktijken dienst om de betere huwelijkswetten van het Joodse wetboek te contrasteren met de schandelijke nonchalance van de Farizeeïsche interpretaties van de Mozaïsche echtscheidingswetten. De Farizeeër beoordeelde zichzelf naar de laagste norm; de tollenaar richtte zich naar het hoogste ideaal. Gebed was voor de Farizeeër een middel om een hoogmoedige inactiviteit teweeg te brengen en de zekerheid van een valse geestelijke geborgenheid; voor de tollenaar vormde het gebed een middel om zijn ziel wakker te schudden voor het besef van de noodzaak tot boetvaardigheid, schuldbelijdenis, en de aanvaarding, in geloof, van barmhartige vergeving. De Farizeeër zocht gerechtigheid; de tollenaar vroeg barmhartigheid. De wet van het universum luidt: vraag en ge zult ontvangen; zoek en ge zult vinden.

167:5.3

Ofschoon Jezus weigerde betrokken te worden in een geschil met de Farizeeën ten aanzien van echtscheiding, verkondigde hij wel een positief onderricht over de hoogste idealen met betrekking tot het huwelijk. Hij verhief het huwelijk tot de meest ideale en hoogste vorm van alle menselijke relaties. Ook impliceerde hij zijn sterke afkeuring van de al te toegeeflijke, onbillijke echtscheidingspraktijken van de Joden in Jeruzalem, waar toentertijd werd toegestaan dat een man van zijn vrouw scheidde om de meest onbeduidende redenen, zoals bijvoorbeeld dat zij niet zo best kon koken, dat zij het huishouden niet zo goed verzorgde, of alleen maar om de simpele reden dat hij verliefd was geworden op een vrouw die er beter uitzag.

167:5.4

De Farizeeën waren zelfs zo ver gegaan dat ze leerden dat deze gemakkelijke vorm van scheiding een speciale ontheffing was die aan het Joodse volk was verleend, en in het bijzonder aan de Farizeeën. Terwijl Jezus dus weigerde uitspraken te doen die betrekking hadden op huwelijk en echtscheiding, veroordeelde hij deze schandelijke bespotting van de huwelijksverbintenis toch zeer scherp en wees hij op het onrecht dat hierdoor vrouwen en kinderen werd aangedaan. Hij keurde nimmer enige vorm van scheiding goed waarbij de man enig voordeel had boven de vrouw; de Meester ondersteunde slechts die leringen die vrouwen gelijkstelde aan mannen.

167:5.5

Alhoewel Jezus geen nieuwe opdrachten aangaande huwelijk en echtscheiding naar voren bracht, drukte hij de Joden wel op het hart om in overeenstemming met hun eigen wetten en hogere leringen te leven. Hij beriep zich voortdurend op de woorden in de Schrift bij zijn inspanningen om hun praktijken volgens deze sociale richtlijnen te verbeteren. Terwijl Jezus aldus de hoge, ideale opvattingen van het huwelijk verdedigde, vermeed hij op behendige wijze een botsing met zijn vraagstellers over de sociale praktijken die belichaamd waren in hun geschreven wetten of hun zozeer geliefde voorrechten op het terrein van de echtscheiding.

167:5.6

De apostelen konden maar moeilijk begrijpen waarom de Meester zo afkerig was om positieve uitspraken te doen inzake wetenschappelijke, maatschappelijke, economische en politieke problemen. Zij beseften niet ten volle dat zijn zending op aarde uitsluitend te maken had met openbaringen van geestelijke en religieuze waarheden.

167:5.7

Nadat Jezus over het huwelijk en echtscheiding had gesproken, stelden zijn apostelen hem later op die avond, toen zij met hem alleen waren, nog vele bijkomende vragen, en zijn antwoorden daarop namen vele misvattingen in hun denken weg. Aan het einde van deze bijeenkomst zei Jezus: ‘Het huwelijk is een eerzame zaak en dient door alle mensen begeerd te worden. Het feit dat de Zoon des Mensen zijn aardse missie alléén ten uitvoer brengt, mag geen enkele afbreuk doen aan de wenselijkheid van het huwelijk. Dat ik zo arbeid, is de wil van de Vader, maar deze zelfde Vader heeft de schepping van man en vrouw verordend, en het is de goddelijke wil dat mannen en vrouwen hun hoogste dienstbetoon en de daaruit voortvloeiende vreugde vinden in het scheppen van een thuis voor de ontvangst en opvoeding van kinderen; in de schepping daarvan worden deze ouders compagnons van de Scheppers van hemel en aarde. En voor dit doel zal een man zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en zij tweeën zullen als één worden.’

167:5.8

Op deze wijze werden vele problemen inzake het huwelijk, die de apostelen bezighielden, door Jezus uit de weg geruimd en werden veel misverstanden inzake de echtscheiding opgehelderd. Tegelijkertijd hielp hij hen zeer hun idealen over sociale verbintenissen te verheffen en hun respect voor vrouwen en kinderen en voor het gezinshuis te vermeerderen.


◄ 167:4
 
167:6 ►