◄ 166:0
Verhandeling 166
166:2 ►

Het laatste bezoek aan het Noorden van Perea

1. De Farizeeën in Ragaba

166:1.1

Op de Sabbat van 18 februari was Jezus in Ragaba, waar een rijke Farizeeër woonde die Natanael heette. Aangezien een aanzienlijk aantal van diens mede-Farizeeën Jezus en de twaalf volgden op hun tocht door het land, verzorgde Natanael op deze Sabbatmorgen een ontbijt voor hen allen, ongeveer twintig in getal, en nodigde Jezus daarbij uit als eregast.

166:1.2

Tegen de tijd dat Jezus aankwam voor dit ontbijt, waren de meeste Farizeeën en ook twee of drie wetgeleerden al daar en waren reeds rond de tafel gezeten. De Meester ging onmiddellijk aan de linkerhand van Natanael zitten, zonder naar de waterkommen te gaan om zijn handen te wassen. Velen van de Farizeeën, en vooral zij die de leer van Jezus welgezind waren, wisten dat hij zijn handen alleen waste om ze schoon te maken, en dat hij een afschuw had van deze zuiver ceremoniële verrichtingen; zij waren daarom niet verrast dat hij direct aan tafel kwam zonder zijn handen tweemaal gewassen te hebben. Natanael echter was geschokt omdat de Meester naliet aan de strikte eisen van de praktijk der Farizeeën te voldoen. Ook waste Jezus niet zijn handen na iedere gang, noch aan het einde van de maaltijd, zoals de Farizeeën dit deden.

166:1.3

Na heel wat gefluister tussen Natanael en een vijandige Farizeeër aan zijn rechterhand, en nadat zij die tegenover de Meester zaten herhaaldelijk hun wenkbrauwen opgetrokken hadden met smalend gekrulde lippen, zei Jezus ten slotte: ‘Ik had gedacht dat ge mij in dit huis had uitgenodigd om het brood met u te breken en mij misschien vragen te stellen over de verkondiging van het nieuwe evangelie van het koninkrijk Gods; ik zie echter dat ge mij hier hebt doen komen om getuige te zijn van een vertoon van ceremoniële toewijding aan uw eigengerechtigheid. Die dienst hebt ge me nu bewezen; waarmee zult ge mij vervolgens vereren als uw gast bij deze gelegenheid’?

166:1.4

Toen de Meester aldus gesproken had, sloegen zij hun ogen neer en bewaarden het stilzwijgen. Daar niemand sprak, vervolgde Jezus met de woorden: ‘Velen van u, Farizeeën, zijn hier met mij als vrienden, enkelen zijn zelfs discipelen van mij, maar het merendeel der Farizeeën volhardt in hun weigering het licht te zien en de waarheid te erkennen, zelfs wanneer hun het werk van het evangelie in grote kracht wordt voorgelegd. Hoe zorgvuldig reinigt ge de buitenkant van de bekers en de borden, terwijl de vaten voor het geestelijk voedsel vuil en onrein zijn! Ge zorgt ervoor dat ge een vroom en heilig uiterlijk aan de mensen vertoont, maar uw innerlijke ziel is vol eigengerechtigheid, hebzucht, afpersing en alle mogelijke geestelijke verdorvenheid. Uw leiders wagen het zelfs de moord op de Zoon des Mensen te beramen en voor te bereiden. Begrijpt gij, verdwaasde mensen, niet dat de God des hemels ook acht slaat op de innerlijke beweegredenen van de ziel en niet alleen op uw uiterlijke voorwendsels en uw vrome taal? Denk niet dat het schenken van aalmoezen en het betalen van tienden u zullen reinigen van ongerechtigheid en u in staat zullen stellen om rein te zijn voor het aangezicht van de Rechter van alle mensen. Wee u, gij Farizeeën, die hardnekkig het licht des levens hebt verworpen! Ge zijt nauwgezet in het betalen van tienden en ge geeft met veel vertoon aalmoezen, maar welbewust wijst ge de visitatie van God van de hand en verwerpt ge de openbaring van zijn liefde. Ofschoon het heel goed voor u is om aandacht te schenken aan deze minder belangrijke plichten, had ge niet moeten nalaten te voldoen aan deze gewichtiger vereisten. Wee over allen die gerechtigheid schuwen, barmhartigheid van de hand wijzen en de waarheid verwerpen! Wee over allen die de openbaring van de Vader verachten, terwijl zij zich inspannen om de ereplaatsen in de synagogen te bezetten en hunkeren naar vleiende begroetingen op het marktplein! ’

166:1.5

Toen Jezus bijna opstond om te vertrekken, zei een van de aanzittende wetgeleerden tot hem: ‘Maar Meester, in enkele van uw verklaringen maakt u ook ons verwijten. Is er dan niets goeds in de schriftgeleerden, de Farizeeën, of de wetgeleerden ’? Reeds staande, antwoordde Jezus de wetgeleerde: ‘Ook gij schept er, evenals de Farizeeën, behagen in vooraan te zitten op feesten en in het dragen van lange gewaden, terwijl ge de mensen zware lasten op de schouders legt, die smartelijk zijn om te dragen. En wanneer de zielen van de mensen wankelen onder deze zware lasten, steekt ge zelfs nog geen vinger uit om ze te helpen dragen. Wee u, die er het grootste genoegen in schept graftomben te bouwen voor de profeten die uw vaderen hebben gedood! En dat ge instemt met wat uw vaderen deden, blijkt duidelijk nu gij beraamt hen te doden die heden ten dage komen doen wat de profeten in hun tijd deden—de gerechtigheid Gods verkondigen en de barmhartigheid van de hemelse Vader openbaren. Maar van alle generaties die voorbij zijn, zal het bloed der profeten en apostelen bij déze verdorven, eigengerechtige generatie opgeëist worden. Wee u, al gij wetgeleerden, die de sleutel der kennis aan de gewone mensen ontnomen hebt! Gij zelf weigert de weg der waarheid te gaan en tegelijkertijd wilt ge dit alle anderen beletten. Maar de deuren van het koninkrijk des hemels kunt ge niet op deze wijze gesloten houden; we hebben deze geopend voor allen die het geloof hebben om binnen te gaan, en deze poorten van barmhartigheid zullen niet gesloten worden door de vooringenomenheid en arrogantie van valse leraren en ontrouwe herders, die als witgepleisterde graven zijn: van buiten zien zij er mooi uit, maar daarbinnen zijn ze vol doodsbeenderen en allerlei geestelijke onreinheid. ’

166:1.6

En toen Jezus was uitgesproken aan Natanaels tafel, verliet hij het huis zonder iets van het voedsel gebruikt te hebben. En van de Farizeeën die deze woorden hoorden, gingen sommigen geloven in zijn onderricht en traden binnen in het koninkrijk, maar het merendeel volhardde op het pad der duisternis, en namen zich nog vaster voor om hem te bespieden, zodat zij sommige van zijn uitspraken konden opvangen die ze zouden kunnen gebruiken om hem voor het gerecht te brengen en door het Sanhedrin in Jeruzalem te doen veroordelen.

166:1.7

Er waren maar drie dingen waaraan de Farizeeën bijzondere aandacht schonken:

166:1.8

1. de praktijk van de nauwgezette betaling van tienden;

166:1.9

2. het angstvallig nakomen van de reinigingswetten;

166:1.10

3. het vermijden van de omgang met alle niet-Farizeeën.

166:1.11

Bij deze gelegenheid probeerde Jezus de geestelijke onvruchtbaarheid van de beide eerste gebruiken aan de kaak te stellen, terwijl hij zijn opmerkingen, bedoeld om de Farizeeën te berispen voor hun weigering met niet-Farizeeën om te gaan, bewaarde voor een latere gelegenheid, wanneer hij weer met velen van deze zelfde mannen aan tafel zou zitten.


◄ 166:0
 
166:2 ►