◄ 162:3
Verhandeling 162
162:5 ►

Op het Loofhuttenfeest

4. Het loofhuttenfeest

162:4.1

De aanwezigheid van mensen uit alle delen van de toenmaals bekende wereld, van Spanje tot India toe, maakte het loofhuttenfeest voor Jezus tot een ideale gelegenheid om zijn hele evangelie voor de eerste maal in het openbaar in Jeruzalem te verkondigen. Op dit feest leefden de mensen grotendeels in de open lucht, in zogeheten loofhutten. Dit was het feest van het binnenhalen van de oogst, en omdat het plaatsvond in de koelte van de herfstmaanden, was de deelname van de Joden uit de hele wereld algemener dan bij het Paasfeest, dat aan het eind van de winter gevierd werd, of bij het Pinksterfeest aan het begin van de zomer. Eindelijk zagen de apostelen hun Meester zijn zending op aarde stoutmoedig verkondigen, als het ware ten aanschouwe van de ganse wereld.

162:4.2

Dit was het feest der feesten, aangezien elke offerande die niet tijdens een van de andere feesten gebracht was, nu gebracht kon worden. Bij deze gelegenheid werden de tempelofferanden in ontvangst genomen; het was een combinatie van vakantiegenoegens met de plechtige riten van de religieuze eredienst. Dit was de tijd van vreugde voor het Joodse volk, waarbij onderwijl offeranden werden gebracht, Levitische gezangen werden gezongen, en het plechtige schallen van de zilveren trompetten van de priesters werd gehoord.’s Avonds werd het indrukwekkende schouwspel van de tempel met zijn drommen pelgrims schitterend verlicht door de grote kandelaars die helder brandden in de voorhof der vrouwen, en door de gloed van talloze fakkels die rondom in de voorhoven van de tempel waren geplaatst. De gehele stad was feestelijk versierd, met uitzondering van de Romeinse burcht Antonia, die in contrast hiermee grimmig boven dit feestelijke, godsdienstige schouwspel uitstak. En hoe haatten de Joden inderdaad dit immer aanwezige teken van het Romeinse juk!

162:4.3

Er werden gedurende het feest zeventig ossen geofferd, het symbool van de zeventig naties der heidenen. De ceremonie van het uitstorten van het water symboliseerde de uitstorting van de goddelijke geest. Deze ceremonie van het water volgde op de processie der priesters en Levieten bij zonsopgang. De processiegangers daalden de trappen af die van de voorhof van Israel naar die van de vrouwen leidden, waarbij herhaaldelijk op de zilveren trompetten werd geblazen. Daarna trokken de gelovigen verder naar de prachtige poort die toegang gaf tot de voorhof van de niet-Joden. Hier wendden zij zich in westelijke richting, herhaalden hun gezangen en zetten hun mars naar het symbolische water voort.

162:4.4

Op de laatste dag van het feest officieerden bijna vierhonderdvijftig priesters samen met een overeenkomstig aantal Levieten. Bij het aanbreken van de dag verzamelden de pelgrims zich uit alle delen van de stad, waarbij een ieder in de rechterhand een bosje mirte-, wilge-, en palmtakken droeg, en in de linkerhand een tak van de boom van de paradijsappel—de muskuscitroen, of de ‘verboden vrucht’. De pelgrims splitsten zich in drie groepen voor deze ceremonie in de vroege morgen. Eén groep bleef in de tempel om de offeranden in de morgen bij te wonen; de tweede groep begaf zich naar het nabijgelegen Maza om daar de wilgetakken te snijden die voor de versiering van het brandofferaltaar nodig waren, terwijl de derde groep een processie formeerde achter de priester van het water, die onder de tonen van de zilveren trompetten de gouden kruik droeg voor het symbolische water, en vergezelde hem op zijn tocht door Ofel tot nabij Siloam, waar de toegang was tot de bron. Nadat de gouden kruik bij de poel van Siloam was gevuld, trok de stoet weer terug naar de tempel die men binnenging door de waterpoort, waarna men rechtstreeks naar de hof der priesters ging, waar zich bij de priester die de waterkruik droeg, de priester voegde die de wijn voor het drankoffer droeg. Deze twee priesters begaven zich daarop naar de zilveren kokers die naar de voet van het altaar leidden, en goten de inhoud van de kruiken daarin leeg. De volvoering van deze rite van het uitstorten van de wijn en het water was het teken voor de samengestroomde pelgrims om te beginnen met het zingen van de psalmen 113 tot en met 118, beurtelings met de Levieten. En terwijl zij deze regels herhaalden, wuifden zij met hun bundels twijgen in de richting van het altaar. Vervolgens werden de offeranden van de dag gebracht, met aansluitend een herhaling van de psalm van die dag, de psalm voor de laatste feestdag, de tweeëntachtigste, vanaf het vijfde vers.


◄ 162:3
 
162:5 ►