◄ 161:2
Verhandeling 161
162:0 ►

Verdere discussies met Rodan

3. Het menselijke en het goddelijke bewustzijn van Jezus

161:3.1

De bewustwording van zijn goddelijkheid was een geleidelijke groei in het bewustzijn van Jezus tot aan de gebeurtenis van zijn doop. Toen hij zich ten volle bewust was geworden van zijn goddelijke natuur, zijn voormenselijk bestaan, en zijn universum-prerogatieven, schijnt hij de macht gehad te hebben om zijn menselijke bewustzijn van zijn goddelijkheid meer of minder te beperken. Het lijkt ons toe dat het Jezus vanaf zijn doop tot aan zijn kruisiging geheel vrijstond om zich alleen te verlaten op zijn menselijke bewustzijn of om gebruik te maken van de kennis van zowel zijn menselijke als zijn goddelijke bewustzijn. Bij tijden leek hij alleen gebruik te maken van de informatie die in zijn menselijke verstand aanwezig was. Bij andere gelegenheden leek hij met een volkomenheid van kennis en wijsheid te handelen, die hem alleen kon zijn verschaft doordat hij gebruik maakte van de bovenmenselijke inhoud van zijn goddelijke bewustzijn.

161:3.2

Wij kunnen zijn unieke daden slechts begrijpen wanneer wij de theorie accepteren dat hij naar eigen verkiezing zijn godheid-bewustzijn voor zichzelf kon beperken. Wij weten heel goed dat hij zijn metgezellen dikwijls zijn voorkennis van gebeurtenissen onthield, en dat hij de aard van hun gedachten en plannen kende. Wij begrijpen dat hij niet wilde dat zijn volgelingen al te volledig zouden weten dat hij in staat was hun gedachten waar te nemen en hun plannen te doorgronden. Hij wenste niet te ver uit te gaan boven de voorstelling van het menselijke die zijn apostelen en discipelen er in hun denken op na hielden.

161:3.3

Wij weten geheel niet hoe wij onderscheid moeten maken tussen zijn praktijk om zijn goddelijke bewustzijn voor zichzelf te beperken en zijn methode om zijn voorkennis en waarneming van gedachten te verbergen voor zijn menselijke metgezellen. Wij zijn ervan overtuigd dat hij beide methoden toepaste, maar wij zijn niet altijd in staat precies aan te geven welke methode hij in een gegeven geval kan hebben gebruikt. Wij hebben dikwijls waargenomen dat hij handelde met gebruikmaking van alleen de menselijke inhoud van zijn bewustzijn; dan weer zagen wij hem in bespreking met de leiders van de hemelse heerscharen van het universum, waarbij wij het ontwijfelbaar functioneren van zijn goddelijke bewustzijn waarnamen. En ook waren wij bij talloze gelegenheden getuige van de werking van deze gecombineerde persoonlijkheid van mens en God zoals zij werd geactiveerd door de blijkbaar volmaakte vereniging van het menselijke en het goddelijke bewustzijn. Onze kennis van deze verschijnselen reikt niet verder; in feite kennen wij niet werkelijk de volle waarheid aangaande dit mysterie.


◄ 161:2
 
Verhandeling 162 ►
 

Nederlandse vertaling © Stichting Urantia. Alle rechten voorbehouden.