◄ 160:2
Verhandeling 160
160:4 ►

Rodan van Alexandrië

3. De bekoring van volwassenheid

160:3.1

De inspanning om tot volwassenheid te komen vereist werk, en voor werk is energie nodig. Waar komt de kracht vandaan om dit alles te volbrengen? De materiële dingen kunnen worden beschouwd als geschonken, maar de Meester heeft terecht gezegd: ‘De mens kan door brood alleen niet leven.’ Wanneer ons een normaal lichaam en een redelijk goede gezondheid is geschonken, moeten we vervolgens zoeken naar de lokmiddelen die als stimuli zullen werken om ’s mensen sluimerende geestelijke krachten tevoorschijn te roepen. Jezus heeft ons geleerd dat God in de mens woont; hoe kunnen we de mens er nu toe brengen deze met zijn ziel verbonden krachten van goddelijkheid en oneindigheid vrij te maken? Hoe kunnen wij mensen ertoe brengen om God vrij te laten, zodat hij uit ons moge ontspringen en op zijn doortocht door ons naar buiten, onze eigen ziel moge verkwikken, en vervolgens moge dienen om talloze andere zielen te verlichten, te verheffen en te zegenen? Hoe kan ik het beste de latente krachten van het goede wakker maken die sluimeren in uw ziel? Van één ding ben ik zeker: emotionele opwinding is niet de ideale geestelijke prikkel. Opwinding vermeerdert de energie niet: door opwinding worden de krachten van zowel het bewustzijn als het lichaam veeleer uitgeput. Waar komt de energie vandaan om deze grote dingen te doen? Kijk naar uw Meester. Op ditzelfde ogenblik is hij buiten in de heuvels om kracht op te doen, terwijl wij hier energie afgeven. Het geheim van deze hele opgave ligt besloten in geestelijke gemeenschap, in godsverering. Van de mens uit gezien is het een zaak van meditatie, gecombineerd met ontspannning. Meditatie legt het contact tussen het bewustzijn en de geest; ontspanning bepaalt het vermogen tot geestelijke ontvankelijkheid. En deze inwisseling van kracht voor zwakte, moed voor vrees, de wil van God voor het eigen bewustzijn, is godsverering. Dit is althans de manier waarop de filosoof deze zaken ziet.

160:3.2

Wanneer deze ervaringen dikwijls worden herhaald, kristalliseren zij zich tot gewoonten, krachtgevende, eerbiedige gewoonten, en zulke gewoonten formuleren zich uiteindelijk tot een geestelijk karakter, en zulk een karakter wordt ten slotte door de medemensen onderkend als een gerijpte persoonlijkheid. Deze praktijken zijn in het eerst moeilijk en tijdrovend, maar wanneer zij tot gewoonten worden, zijn zij tegelijk rustgevend en tijdbesparend. Hoe complexer de samenleving wordt en hoe sterker de lokmiddelen van de beschaving zich vermenigvuldigen, des te sterker zal de Godkennende individuele mens de noodzaak voelen om dergelijke beschermende gewoonten en praktijken te ontwikkelen, teneinde zijn geestelijke energie op peil te houden en te vergroten.

160:3.3

Een ander vereiste voor het bereiken van rijpheid is de coöperatieve aanpassing van sociale groepen aan een steeds veranderende omgeving. Het onvolwassen individu wekt de tegenstand op van zijn medemensen; de volwassen mens wint de oprechte medewerking van zijn metgezellen, en verveelvoudigt daardoor de vruchten van zijn inspanningen in het leven.

160:3.4

Mijn levensbeschouwing zegt mij dat ik bij tijden desnoods moet vechten om mijn opvatting van gerechtigheid te verdedigen, maar ik ben er zeker van dat de Meester die een rijper type persoonlijkheid is, gemakkelijk en elegant eenzelfde overwinning zou behalen door zijn betere, innemende optreden met tact en verdraagzaamheid. Wanneer wij strijden voor wat juist is, blijken maar al te vaak zowel de overwinnaar als de overwonnene een nederlaag te hebben geleden. Gisteren nog hoorde ik de Meester zeggen dat ‘de wijze mens die toegang zoekt door een gesloten deur, niet de deur zal vernielen, maar liever de sleutel zal zoeken waarmee de deur geopend kan worden.’ Maar al te vaak gaan wij een gevecht aan alleen om onszelf te overtuigen dat wij niet bang zijn.

160:3.5

Dit nieuwe evangelie van het koninkrijk bewijst een grote dienst aan de kunst des levens, omdat het een nieuwe, rijkere aansporing is tot hoger leven. Het geeft ons een nieuw, verheven bestemmingsdoel, een allerhoogst levensdoel. En deze nieuwe opvattingen van het eeuwige, goddelijke doel van het bestaan, zijn op zichzelf transcendente prikkels, die de reactie van het beste in ’s mensen hogere natuur tevoorschijn roepen. Op iedere bergtop van het intellectuele denken wordt ontspanning voor het bewustzijn gevonden, kracht voor de ziel, en gemeenschap voor de geest. Vanuit zulke gunstige posities van verheven leven is de mens in staat uit te stijgen boven de materiële irritaties van de lagere niveaus van denken—zorgen, jaloezie, afgunst, wraak en de trots van de onvolwassen persoonlijkheid. Deze hoog klimmende zielen verlossen zichzelf van grote hoeveelheden storende conflicten over kleinigheden in het leven, en krijgen daardoor de vrijheid om zich bewust te worden van de hogere stromen van geest-conceptie en hemelse communicatie. Maar het levensdoel moet nauwlettend worden beschermd tegen de verleiding om het op gemakkelijke en voorlopige manieren te bereiken, en het moet eveneens zo worden gekoesterd, dat het onkwetsbaar wordt voor de rampzalige gevaren van fanatisme.


◄ 160:2
 
160:4 ►