◄ 158:1
Verhandeling 158
158:3 ►

De Berg der Verheerlijking

2. De afdaling van de berg

158:2.1

Tijdens ongeveer de eerste helft van de afdaling werd er geen woord gezegd. Toen begon Jezus het gesprek met de opmerking: ‘Zorg vooral dat jullie niemand, zelfs niet jullie broeders, vertelt wat jullie op deze berg hebt gezien en gehoord, totdat de Zoon des Mensen uit de dood is verrezen.’ De woorden van de Meester, ‘totdat de Zoon des Mensen uit de dood is verrezen,’ schokten en verbijsterden de drie apostelen. Zij hadden nog zo kortgeleden opnieuw hun geloof in hem als de Verlosser, de Zoon van God, bevestigd, en zojuist hadden zij hem voor hun ogen getransfigureerd gezien in heerlijkheid, en nu begon hij te spreken over ‘verrijzenis uit de dood’!

158:2.2

Petrus huiverde bij de gedachte dat de Meester zou sterven—het idee was te onaangenaam om te overwegen—en vrezend dat Jakobus of Johannes misschien een vraag zouden stellen in verband met deze woorden van Jezus, vond hij het het beste een afleidend gesprek te beginnen; omdat hij niets anders wist om over praten, gaf hij uitdrukking aan de eerste gedachte die bij hem opkwam, namelijk: ‘Meester, waarom zeggen de schriftgeleerden dat Elia eerst moet komen voordat de Messias zal verschijnen?’ En Jezus, die wist dat Petrus trachtte toespelingen op zijn dood en wederopstanding te vermijden, antwoordde: ‘Inderdaad komt Elia eerst om de weg te bereiden voor de Zoon des Mensen, die door veel lijden heen moet gaan en ten slotte verworpen zal worden. Maar ik zeg jullie dat Elia reeds gekomen is, en zij hebben hem niet aanvaard, maar met hem gedaan wat ze maar wilden.’ Toen begrepen de drie apostelen dat hij over Johannes de Doper had gesproken als Elia. Jezus wist dat indien zij erop bleven staan hem als de Messias te zien, Johannes wel de Elia van de profetie moest zijn.

158:2.3

Jezus drukte hen op het hart niet te spreken over wat zij gezien hadden als voorsmaak van zijn glorie na de opstanding, omdat hij geen voedsel wilde geven aan de gedachte dat hij, nu hij aanvaard werd als de Messias, in enig opzicht zou beantwoorden aan hun verkeerde opvattingen van een wonderdoende verlosser. Hoewel Petrus, Jakobus en Johannes veel over deze dingen nadachten, spraken zij er met niemand over, tot na de opstanding van de Mees- ter.

158:2.4

Terwijl zij verder de berg afdaalden zei Jezus tot hen:’’Jullie wilden mij niet aanvaarden als de Zoon des Mensen, daarom heb ik er in toegestemd aanvaard te worden in overeenstemming met jullie vaststaande opvattingen, maar vergissen jullie je niet, de wil van mijn Vader moet zegevieren. Wanneer jullie aldus verkiest de neiging van je eigen wil te volgen, moeten jullie je erop voorbereiden dat je vele teleurstellingen zult moeten doorstaan en vele beproevingen zult moeten ervaren, maar de opleiding die ik jullie heb gegeven dient voldoende te zijn om jullie zegevierend zelfs door deze smarten die je zelf verkiest, heen te helpen.’

158:2.5

Jezus nam Petrus, Jakobus en Johannes niet met zich mee op de berg van de transfiguratie omdat zij in enig opzicht beter voorbereid waren dan de andere apostelen om getuige te zijn van wat daar gebeurde, of omdat ze geestelijk beter toegerust waren om zo’n zeldzaam voorrecht te genieten. In het geheel niet. Hij wist zeer goed dat geen van de twaalf geestelijk rijp was voor deze ervaring: derhalve nam hij alleen de drie apostelen mee die waren aangesteld om hem te vergezellen in de uren wanneer hij alleen wenste te zijn voor solitaire gemeenschap.


◄ 158:1
 
158:3 ►