◄ 156:4
Verhandeling 156
156:6 ►

Het verblijf in Tyrus en Sidon

5. Het onderricht van Jezus in Tyrus

156:5.1

Deze woensdagmiddag vertelde Jezus in de loop van zijn toespraak zijn volgelingen eerst het verhaal van de witte lelie, die haar zuivere, sneeuwwitte bloem hoog verheft in de zonneschijn, terwijl haar wortels in het slijk en de modder van de verduisterde aarde daaronder zijn gegrond. ‘Zo kan ook de sterfelijke mens’, zei hij, ‘hoewel hij zijn wortels van oorsprong en wezen in de dierlijke bodem van de menselijke natuur heeft, door geloof zijn geestelijke natuur opheffen in het zonlicht van de hemelse waarheid en zo daadwerkelijk de edele vruchten van de geest voortbrengen.’

156:5.2

In deze zelfde toespraak maakte Jezus voor de eerste en enige maal gebruik van een gelijkenis die met zijn eigen beroep—het timmermansambacht—te maken had. Hij liet zijn aanmaning: ‘Leg degelijke grondslagen voor de groei van een nobel karakter met geestelijke kwaliteiten,’ vergezeld gaan van de woorden: ‘Om de vruchten van de geest voort te brengen moet ge uit de geest worden geboren. Ge moet door de geest onderricht en geleid worden, indien ge het van de geest vervulde leven wilt leiden onder uw medemensen. Maak echter niet dezelfde fout als de dwaze timmerman die kostbare tijd verspilt door het kanten, meten en schaven van zijn wormstekige, van binnen vermolmde timmerhout, om vervolgens, nadat hij zo al zijn arbeid aan de ondeugdelijke balk besteed heeft, deze moet afkeuren als niet geschikt om gebruikt te worden in de fundamenten van het gebouw dat hij zo wil maken, dat het de aanvallen van de tijd en van stormen kan doorstaan. Laat een ieder zorgen dat de verstandelijke en morele grondslagen van zijn karakter zo zijn, dat ze voldoende ondersteuning geven aan de bovenbouw van de vrijmakende en veredelende geestelijke natuur die het sterfelijke bewustzijn zal transformeren en vervolgens, in samenwerking met het herschapen denken, de ontwikkeling zal bewerkstelligen van de ziel, met naar onsterfelijke bestemming. Uw geestelijke natuur—de gezamenlijk geschapen ziel—is een levend en groeiend iets, maar het denken en de morele beginselen van de individuele mens zijn de bodem waaruit deze hogere manifestaties van de menselijke ontwikkeling en goddelijke bestemming moeten ontspruiten. De bodem van de tot ontwikkeling komende ziel is menselijk en materieel, maar de bestemming van deze gecombineerde schepping van het denken en de geest is geestelijk en goddelijk.’

156:5.3

Die avond vroeg Natanael aan Jezus: ‘Meester, waarom bidden wij of God ons niet in verzoeking wil leiden, terwijl we uit uw openbaring van de Vader heel goed weten dat hij zoiets nooit doet?’ Jezus antwoordde Natanael:

156:5.4

‘Het is niet verwonderlijk dat je zulke vragen stelt, gezien het feit dat je de Vader begint te kennen zoals ik hem ken, en niet zoals de oude profeten der Hebreeën hem vagelijk zagen. Je weet heel goed hoe onze voorvaderen geneigd waren God te zien in bijna alles wat er gebeurde. Ze zochten de hand Gods in alle natuurlijke voorvallen en in ieder ongewoon voorval in de menselijke ervaring. Ze brachten God in verband zowel met het goede als met het kwade. Ze dachten dat hij het hart van Mozes vertederde en het hart van Farao verhardde. Wanneer de mens een sterke impuls voelde om iets te doen, placht hij een verklaring voor deze ongewone gevoelens te geven met de woorden: “De Heer sprak tot mij zeggende, doe dit of doe dat, of ga hierheen of ga daarheen.” En daar de mensen zo vaak en zo hevig in verleiding kwamen, werd het daarom de gewoonte van onze voorvaderen om te geloven dat God hen in verleiding bracht om hen op de proef te stellen, te straffen of te sterken. Maar jullie weet nu inderdaad wel beter. Jullie weten dat de mensen maar al te dikwijls in verleiding komen door de impuls van hun eigen zelfzucht en de ingevingen van hun dierlijke natuur. Wanneer jullie op deze wijze in verleiding komt, raad ik jullie aan de verleiding eerlijk en oprecht als zodanig te erkennen, maar dan de energieën van geest, verstand en lichaam die tot uitdrukking willen komen, in hogere banen te leiden en op idealistischer doeleinden te richten. Op deze manier kun je je verleidingen omzetten in de hoogste vormen van verheffend dienstbetoon als stervelingen, terwijl je deze verspillende en verzwakkende conflicten tussen de dierlijke en de geestelijke natuur bijna geheel vermijdt.

156:5.5

‘Maar laat mij jullie mogen waarschuwen voor de dwaasheid om, zuiver door de kracht van de menselijke wil, verleiding te boven te komen door te trachten het ene verlangen te vervangen door een ander, vermeend hoger, verlangen. Indien je waarlijk over de verleidingen van de mindere, lagere natuur wilt zegevieren, moet je tot dat punt van geestelijke superioriteit komen waar je echt en waarlijk, daadwerkelijke belangstelling en liefde voor, de hogere en meer idealistische vormen van gedrag hebt ontwikkeld, die je bewustzijn verlangt in de plaats te stellen van de lagere, minder idealistische gewoonten van gedrag, die jullie onderkennen als verleiding. Je zult op deze wijze veeleer verlost worden door geestelijke transformatie, dan dat je steeds meer overbelast raakt door de bedrieglijke onderdrukking van sterfelijke verlangens. Het oude en het inferieure zal vergeten worden in de liefde voor het nieuwe en superieure. Schoonheid triomfeert altijd over lelijkheid in het hart van allen die verlicht worden door de liefde voor waarheid. Er schuilt machtige kracht in de uitbannende energie van een nieuwe, oprechte geestelijke liefde. En wederom zeg ik tot jullie, laat je niet verslaan door het kwaad, maar overwin het kwaad met het goede.’

156:5.6

Tot diep in de nacht bleven de apostelen en de evangelisten vragen stellen, en uit de vele antwoorden zouden wij de volgende gedachten willen weergeven in moderne bewoording- en:

156:5.7

Krachtige ambitie, een verstandig oordeel, en gerijpte wijsheid zijn de essentiële voorwaarden voor materieel succes. Leiderscapaciteiten zijn afhankelijk van natuurlijke bekwaamheid, oordeelkundigheid, wilskracht en vastberadenheid. Je geestelijke bestemming is afhankelijk van geloof, liefde en toewijding aan de waarheid—honger en dorst naar gerechtigheid—het oprechte verlangen om God te vinden en te zijn zoals hij.

156:5.8

Laat je niet ontmoedigen door de ontdekking dat je menselijk bent. De menselijke natuur neigt misschien naar het kwaad, maar is niet inherent zondig. Laat je niet terneerslaan doordat je niet al je betreurenswaardige ervaringen kunt vergeten. De fouten die je in de tijd niet kunt vergeten, zullen in de eeuwigheid worden vergeten. Verlicht de last van je ziel door snel een lange-afstandsvisie te verwerven op je bestemming, een universum-uitbreiding van je loopbaan.

156:5.9

Maak niet de fout dat je de waardigheid van de ziel berekent naar de onvolmaaktheden van het bewustzijn of de begeerten van het lichaam. Beoordeel de ziel niet en schat haar bestemming niet naar de standaard van een enkele onfortuinlijke menselijke episode. Je geestelijke bestemming hangt alleen af van je geestelijke verlangens en doeleinden.

156:5.10

Religie is de uitsluitend geestelijke ervaring van de evoluerende onsterfelijke ziel van de Godkennende mens, maar morele kracht en geestelijke energie zijn machtige krachten die kunnen worden aangewend om moeilijke sociale situaties te hanteren en ingewikkelde economische problemen op te lossen. Deze morele en geestelijke gaven maken alle niveaus van het menselijke leven rijker en zinvoller.

156:5.11

Je bent voorbestemd tot een bekrompen en armelijk leven als je alleen leert liefhebben wie jou liefhebben. Menselijke liefde kan inderdaad wederkerig zijn, maar goddelijke liefde is extravert in al haar zoeken naar voldoening. Hoe minder liefde een schepsel in zijn natuur heeft, des te groter is zijn behoefte aan liefde, en des te meer zoekt de goddelijke liefde deze behoefte te bevredigen. Liefde zoekt nimmer zichzelf, en zij kan niet aan zichzelf worden geschonken. Goddelijke liefde kan niet binnen zichzelf besloten blijven: zij moet onzelfzuchtig worden geschonken.

156:5.12

Zij die in het koninkrijk geloven, dienen een impliciet geloof te bezitten in, met hun ganse ziel overtuigd te zijn van, de zekere triomf van rechtvaardigheid. Bouwers van het koninkrijk moeten niet twijfelen aan de waarheid van het evangelie van het eeuwige heil. Gelovigen moeten steeds beter leren om naast het geraas des levens te gaan staan—te ontsnappen aan de irritaties van het materiële bestaan—terwijl zij de ziel verkwikken, het bewustzijn inspireren en de geest vernieuwen door godvererende gemeenschap.

156:5.13

Zij die God kennen, raken niet ontmoedigd door tegenslag of terneergeslagen door teleurstelling. Gelovigen zijn onvatbaar voor de neerslachtigheid die volgt op zuiver materiële beroering; zij die uit de geest leven, worden niet van streek gebracht door de voorvallen in de materiële wereld. Kandidaten voor het eeuwige leven betrachten een versterkende en constructieve methode om alle wisselvalligheden en irritaties in het sterfelijke leven het hoofd te bieden. Iedere dag dat een ware gelovige leeft, vindt hij het gemakkelijker om het juiste te doen.

156:5.14

Geestelijk leven vergroot het ware zelfrespect enorm. Zelfrespect is echter geen zelf bewondering. Zelfrespect is altijd gecoördineerd met liefde voor, en dienstbaarheid aan, de medemensen. Het is niet mogelijk om meer respect te hebben voor jezelf dan liefde voor je naaste: het ene is de maat van de capaciteit tot het andere.

156:5.15

Iedere dag die voorbijgaat, wordt iedere ware gelovige er bedrevener in om de liefde voor de eeuwige waarheid aanlokkelijk te maken voor zijn medemens. Ben je vandaag vindingrijker dan gisteren in het openbaren van goedheid aan de mensheid? Kun je rechtvaardigheid dit jaar beter aanbevelen dan verleden jaar? Word je steeds kunstzinniger in je methode om hongerige zielen het geestelijk koninkrijk binnen te leiden?

156:5.16

Zijn je idealen verheven genoeg om je eeuwige heil te waarborgen, terwijl je ideeën zo praktisch zijn dat ze je tot een nuttig burger maken, die in samenwerking met zijn mede-stervelingen kan functioneren? In de geest zijn jullie burgers van de hemel; in het vlees zijn jullie nog steeds burgers van de koninkrijken op aarde. Geef aan de Caesars de dingen die materieel zijn en aan God de dingen die geestelijk zijn.

156:5.17

De maat van het geestelijke vermogen van je evoluerende ziel is jullie geloof in waarheid en jullie liefde voor de mens, maar de maat van jullie menselijke karaktersterkte is je vermogen om in te gaan tegen het koesteren van grieven, en je capaciteit om je te verzetten tegen tobberijen wanneer je met diep verdriet wordt geconfronteerd. Een nederlaag is de ware spiegel waarin je eerlijk je werkelijke zelf kunt zien.

156:5.18

Worden jullie, terwijl je ouder wordt en meer ervaren in de zaken van het koninkrijk, ook tactvoller in het omgaan met lastige stervelingen en toleranter in het optrekken met koppige medewerkers? Tact is het steunpunt voor het hefboomeffect in het sociale leven en verdraagzaamheid is het kenmerk van een grote ziel. Indien je deze zeldzame, aantrekkelijke gaven bezit, zul je na verloop van tijd alerter en bedrevener worden in je waardige pogingen om alle onnodige misverstanden in je sociale omgang te vermijden. Een wijze ziel kan veel moeilijkheden vermijden die zeker ten deel zullen vallen aan allen die lijden aan een gebrek aan emotionele aanpassing, degenen die weigeren volwassen te worden, en degenen die weigeren met gratie oud te worden.

156:5.19

Vermijd oneerlijkheid en onbillijkheid bij al jullie inspanningen om de waarheid te prediken en het evangelie te verkondigen. Zoek geen erkenning die je niet verdiend hebt en hunker niet naar sympathie waarop je geen recht hebt. Aanvaard liefde vrijelijk, zowel uit goddelijke als menselijke bronnen, en geef je liefde daar vrijelijk voor terug. Zoek echter in alle andere dingen die met eer en bewieroking te maken hebben, slechts wat je eerlijk toekomt.

156:5.20

De sterveling die zich van God bewust is, is zeker van zijn redding; hij staat onbevreesd in het leven; hij is eerlijk en consequent. Hij weet hoe hij onvermijdelijk lijden moedig moet verduren: hij klaagt niet wanneer hij voor onontkoombare tegenspoed komt te staan.

156:5.21

De ware gelovige wordt niet moede goed te doen alleen maar omdat hij wordt tegengewerkt. Moeilijkheden wakkeren de bezieling aan van de minnaar der waarheid, terwijl hinderpalen slechts een uitdaging vormen voor de inspanningen van de onversaagde bouwer van het koninkrijk.

156:5.22

En nog vele andere dingen onderrichtte Jezus hen, voordat zij zich gereedmaakten om uit Tyrus te vertrekken.

156:5.23

De dag voordat Jezus wegging uit Tyrus om terug te keren naar de streek rond het meer van Galilea, riep hij zijn metgezellen bijeen en droeg hij de twaalf evangelisten op om langs een andere weg terug te gaan dan die hij en de twaalf apostelen zouden nemen. En nadat de evangelisten Jezus hier hadden verlaten, zouden zij nooit meer zo nauw met hem verbonden zijn.


◄ 156:4
 
156:6 ►