◄ 152:2
Verhandeling 152
152:4 ►

De gebeurtenissen die tot de crisis in Kafarnaüm leidden

3. De episode van zijn uitroeping tot koning

152:3.1

Het voeden van de vijfduizend door bovennatuurlijke energie was opnieuw een van de gevallen waar menselijk medelijden plus creatieve kracht gelijk was aan wat er gebeurde. Nu de menigte geheel verzadigd was en Jezus’ faam eensklaps en ter plekke nog groter werd door dit ontzagwekkende wonder, behoefde het project om de Meester aan te grijpen en hem tot koning uit te roepen geen verdere persoonlijke aanwijzingen. De idee scheen zich door de menigte te verspreiden als een besmetting. De reactie van de menigte op deze plotselinge, spectaculaire voorziening in hun materiële behoeften was hevig en overweldigend. Al sinds lang was de Joden geleerd dat wanneer de Messias, de zoon van David, zou komen, hij het land weer zou doen overvloeien van melk en honing, en dat het brood des levens hun geschonken zou worden zoals de manna, die naar men dacht, uit de hemel was gevallen op hun voorvaderen in de wildernis. En was deze hele verwachting nu niet vlak voor hun ogen vervuld? Toen deze hongerige, ondervoede menigte ophield zichzelf vol te stoppen met het wondervoedsel, was er slechts één eenstemmige reactie: ‘Hier is onze koning.’ De bevrijder van Israel die wonderen kon doen, was gekomen. In de ogen van deze simpele mensen bracht de kracht om te voeden het recht om te regeren met zich mee. Het was dan ook geen wonder dat de menigte, toen zij klaar was met dit feestmaal, zich als één man verhief en luide riep: ‘Maak hem koning!’

152:3.2

Deze machtige roep werd met enthousiasme verwelkomd door Petrus en diegenen van de apostelen die nog steeds hoopten te zien dat Jezus het recht tot regeren aan zich zou trekken. Doch deze valse verwachtingen was geen lang leven beschoren. De echo van deze machtige roep van de menigte was nog maar nauwelijks door de nabije rotsen teruggekaatst, of Jezus ging op een reusachtig rotsblok staan, hief zijn rechterhand op om de aandacht te vragen en zei: ‘Mijn kinderen, ge bedoelt het goed, maar ge zijt kortzichtig en materialistisch ingesteld.’ Er viel een korte pauze; deze stoere Galileeër stond daar majesteitelijk in de betoverende gloed van de oosterse schemering. Hij leek in alle opzichten een koning, toen hij voortging tot de ademloos toeluisterende schare te spreken: ‘Gij wilt mij koning maken, niet omdat uw zielen verlicht zijn door een grote waarheid, maar omdat uw magen gevuld zijn met brood. Hoevele malen heb ik u niet gezegd dat mijn koninkrijk niet van deze wereld is? Dit koninkrijk des hemels dat wij verkondigen is een geestelijke broederschap, en geen mens heerst daarover, zittend op een materiële troon. Mijn Vader in de hemel is de alwijze en almachtige Regeerder over deze geestelijke broederschap van de zonen van God op aarde. Ben ik zo tekort geschoten in het openbaren van de Vader der geesten aan u, dat ge een koning zoudt willen maken van zijn Zoon in het vlees? Gaat nu allen van hier, naar uw eigen huis. Indien ge een koning moet hebben, laat dan in het hart van een ieder van u de Vader der lichten tronen als de geestelijke Regeerder over alle dingen.’

152:3.3

Deze woorden van Jezus deden de menigte geschokt en verslagen heengaan. Velen die in hem hadden geloofd, keerden zich af en volgden hem na die dag niet meer. De apostelen waren sprakeloos. Zij stonden zwijgend bij de twaalf korven met de overgeschoten brokken van het voedsel; alleen de boodschappenjongen, de jonge Marcus, zei: ‘En hij weigerde onze koning te zijn.’ Voordat Jezus heenging om in de heuvels alleen te kunnen zijn, wendde hij zich tot Andreas en zei: ‘Breng je broeders terug naar het huis van Zebedeüs en bid met hen, in het bijzonder voor je broer Simon Petrus.’


◄ 152:2
 
152:4 ►