◄ 148:5
Verhandeling 148
148:7 ►

Het opleiden van evangelisten in Betsaïda

6. Het verkeerde begrip van lijden—De verhandeling over Job

148:6.1

Diezelfde avond in Betsaïda vroeg ook Johannes aan Jezus waarom zoveel op het oog onschuldige mensen lijden aan zoveel ziekten en zoveel bezoekingen ondergaan. In antwoord op de vragen van Johannes zei de Meester onder meer:

148:6.2

‘Zoon, je begrijpt de betekenis van tegenspoed niet en evenmin de missie van lijden. Heb je het meesterwerk van de Semitische literatuur niet gelezen—het verhaal in de Schrift over de bezoekingen van Job? Herinner je je niet hoe deze prachtige parabel begint met de opsomming van de materiële welvaart van de dienstknecht van de Heer? Je herinnert je wel hoe Job gezegend was met kinderen, rijkdom, aanzien, positie, gezondheid, en met alle andere dingen die de mensen van waarde achten in het leven van deze wereld. Volgens de aloude leer van de kinderen Abrahams vormde zulke materiële welvaart een afdoend bewijs van Gods gunst. Maar zulke materiële welvaart en wereldlijke voorspoed wijzen niet op gunst bij God. Mijn Vader in de hemel heeft de armen even lief als de rijken; hij kent geen aanzien des persoons.

148:6.3

‘Ofschoon de overtreding van de goddelijke wet vroeg of laat gevolgd wordt door de oogst van straf, ofschoon de mensen uiteindelijk zeker oogsten wat zij zaaien, moet ik je toch zeggen dat het lijden van de mens niet altijd een straf is voor zonde die daaraan is voorafgegaan. Noch Job, noch zijn vrienden, vonden de juiste oplossing voor hun verbijsterende problemen. En met de verlichting die jij nu hebt, zou je noch aan Satan noch aan God de rol toedichten die zij in deze uitzonderlijke parabel spelen. Ofschoon Job door zijn lijden niet de oplossing vond voor zijn intellectuele en filosofische moeilijkheden, behaalde hij toch grote overwinningen: juist toen hij geconfronteerd werd met de ineenstorting van zijn theologische verdedigingswerken, verhief hij zich tot die geestelijke hoogten waar hij in oprechtheid kon zeggen: “Ik verafschuw mijzelf”; en toen werd hem de verlossing geschonken van een visioen van God. Zo klom Job, zelfs al begreep hij zijn lijden verkeerd, op tot het bovenmenselijke niveau van moreel begrip en geestelijk inzicht. Wanneer de lijdende dienstknecht een gezicht op God bemachtigt, volgt er een zielevrede die alle menselijk begrip te boven gaat.

148:6.4

‘De eerste van Jobs vrienden, Elifaz, riep de lijder op om in zijn bezoekingen dezelfde kracht te tonen die hij anderen had voorgehouden in de dagen toen het hem nog goed ging. Deze trooster, die geen ware trooster was, sprak: “Vertrouw op uw godsdienst, Job; denk eraan dat de bozen lijden en niet de rechtvaardigen. Ge moet deze straf verdiend hebben, anders zoudt ge niet zo bezocht worden. Ge weet heel goed dat niemand in Gods ogen rechtvaardig kan zijn. Ge weet dat het de bozen nimmer werkelijk goed gaat. Hoe dan ook, de mens schijnt voorbestemd te zijn voor moeilijkheden, en misschien kastijdt de Heer u alleen maar om uw eigen bestwil.” Geen wonder dat de arme Job geen troost kon putten uit zulk een interpretatie van het probleem van het menselijk lijden.

148:6.5

‘De raad van zijn tweede vriend, Bildad, was echter nog deprimerender, ondanks de juistheid ervan volgens de toen gangbare theologie. Bildad sprak: “God kan niet onrechtvaardig zijn. Uw kinderen moeten zondaars geweest zijn, want zij zijn omgekomen; ge moet in dwaling verkeren, anders zoudt ge niet zo bezocht worden. En als ge werkelijk rechtvaardig zijt, zal God u zeker verlossen uit uw bezoekingen. Uit de geschiedenis van Gods handelen met de mens dient ge te leren dat de Almachtige slechts de bozen vernietigt.”

148:6.6

‘En je herinnert je dat Job zijn vrienden dan ten antwoord geeft: ’Ik weet maar al te goed dat God mijn roep om hulp niet hoort. Hoe kan God rechtvaardig zijn en tegelijk zo totaal geen acht slaan op mijn onschuld? Ik merk nu dat ik geen genoegdoening kan verkrijgen door de Almachtige aan te roepen. Kunt ge dan niet zien dat God toelaat dat de goeden worden vervolgd door de bozen? En als de mens zo zwak is, wat voor kans heeft hij dan op consideratie van de zijde van een almachtige God? God heeft mij gemaakt zoals ik ben, en wanneer hij zich zo tegen mij keert, kan ik mij niet verdedigen. En waarom heeft God mij ooit geschapen, alleen maar om op deze ellendige manier te lijden?”

148:6.7

‘En wie kan de houding van Job wraken, gezien de raad van zijn vrienden en de onjuiste ideeën over God die zijn eigen denken beheersten? Zie je niet dat Job verlangde naar een menselijke God, dat hij ernaar hunkerde om zich te onderhouden met een goddelijk Wezen dat ’s mensen sterfelijke staat kent, en begrijpt dat de rechtvaardige dikwijls in onschuld moet lijden, als een onderdeel van dit eerste leven van de lange opklimming naar het Paradijs? Het is om deze reden dat de Zoon des Mensen is uitgegaan van de Vader om zulk een leven in het vlees te leiden, dat hij in staat zal zijn om allen te troosten en bij te staan op wie van nu af een beroep moet worden gedaan om de bezoekingen van Job te verduren. ‘Jobs derde vriend, Zofar, sprak daarna woorden die nog minder troost boden, toen hij zei:

148:6.8

‘Gij zijt dwaas er aanspraak op te maken dat ge rechtvaardig zijt, gezien het feit dat ge zo bezocht wordt. Doch ik geef toe dat het onmogelijk is Gods wegen te begrijpen. Misschien heeft al uw ellende een verborgen bedoeling.” En toen Job naar al zijn drie vrienden geluisterd had, deed hij een rechtstreeks beroep op God om hulp, onder aanvoering van het feit dat “de mens, die uit een vrouw is geboren, kort van dagen en vol verdriet is.”

148:6.9

‘Daarna begon de tweede zitting met zijn vrienden. Elifaz werd strenger, beschuldigender en sarcastischer. Bildad raakte verontwaardigd over Jobs minachting voor zijn vrienden. Zofar herhaalde zijn zwartgallige advies. Job had intussen een afkeer van zijn vrienden gekregen en deed opnieuw een beroep op God, en nu deed hij een beroep op een rechtvaardige God, in tegenstelling tot de onrechtvaardige God die belichaamd was in de filosofie van zijn vrienden en die zelfs in zijn eigen religieuze instelling een plaats had gevonden. De volgende stap die Job deed, was dat hij zijn toevlucht nam tot de vertroosting van een toekomstig leven, waarin de onbillijkheden van het sterfelijke bestaan wellicht op rechtvaardiger wijze worden rechtgezet. Omdat hij er niet in slaagt hulp te vinden bij mensen, wordt Job naar God gedreven. Dan volgt de grote worsteling in zijn hart tussen geloof en twijfel. Ten laatste begint de lijdende mens het licht des levens te zien; zijn gekwelde ziel klimt op naar nieuwe hoogten van hoop en moed; zijn lijden moge doorgaan, hij moge zelfs sterven, maar zijn verlichte ziel slaakt nu de triomfkreet, “Mijn Verdediger leeft!”

148:6.10

‘Job had volkomen gelijk toen hij de leer betwistte dat God de kinderen slaat om de ouders te straffen. Job was steeds bereid om toe te geven dat God rechtvaardig is, maar hij verlangde naar een openbaring van het persoonlijk karakter van de Eeuwige, waardoor zijn ziel zou worden bevredigd. En dit is onze zending op aarde. De lijdende sterveling zal niet meer de troost ontzegd worden van het kennen van de liefde van God en het verstaan van de barmhartigheid van de Vader in de hemel. Alhoewel het spreken van God vanuit de wervelstorm een majesteitelijk begrip was voor de tijd waarin het tot uitdrukking kwam, heb jij al geleerd dat de Vader zich niet op zulk een wijze openbaart, maar veeleer dat hij binnen in het menselijk hart spreekt als een stille, zachte stem die zegt: “Dit is de weg, bewandel die.” Begrijp je niet dat God in je woont, dat hij geworden is wat jij bent, zodat hij jou moge maken wat hij is!’

148:6.11

Daarna deed Jezus deze laatste uitspraak: ‘De Vader in de hemel bezoekt de mensenkinderen niet opzettelijk. De mens lijdt, ten eerste, onder de ongevallen in de tijd en de onvolmaaktheden van het kwaad van een onrijp lichamelijk bestaan. Vervolgens lijdt hij onder de onverbiddelijke gevolgen van zonde—de overtreding van de wetten van het leven en het licht. En ten slotte lijdt hij doordat hij de oogst binnenhaalt van zijn eigen ongerechtige volharding in de rebellie tegen de rechtvaardige regering van de hemel op aarde. Maar ’s mensen ellende is niet een persoonlijk bedoelde bezoeking van het goddelijk oordeel. De mens kan, en zal veel doen om zijn lijden in de tijd te verlichten. Maar bevrijd je zelf voor eens en altijd van het bijgeloof dat God de mens bezoekt in opdracht van de boze. Bestudeer het Boek van Job en je zult ontdekken hoeveel verkeerde ideeën over God zelfs goede mensen er in alle eerlijkheid op na kunnen houden, en merk dan op hoe zelfs de pijnlijk gekwelde Job de God van vertroosting en behoud vond, in weerwil van deze dwaalleringen. Ten slotte drong zijn geloof door de wolken van het lijden heen om het licht des levens te aanschouwen dat van de Vader uitstroomt als genezende barmhartigheid en eeuwige rechtvaardigheid.’

148:6.12

Johannes overdacht deze woorden vele dagen lang in zijn hart. Zijn gehele latere leven werd merkbaar veranderd door dit gesprek met de Meester in de tuin, en later droeg hij er veel toe bij dat de andere apostelen hun opvattingen ten aanzien van de oorsprong, de natuur en de bedoeling van de gewone menselijke beproevingen wijzigden. Maar Johannes heeft nooit over dit onderhoud gesproken totdat de Meester was heengegaan.


◄ 148:5
 
148:7 ►