◄ 148:3
Verhandeling 148
148:5 ►

Het opleiden van evangelisten in Betsaïda

4. Kwaad, zonde en ongerechtigheid

148:4.1

Het was de gewoonte van Jezus zich twee avonden per week, in een afgeschermde, beschutte hoek van de tuin van Zebedeüs, speciaal te onderhouden met mensen die hem wilden spreken. Tijdens een van deze privé-avondgesprekken stelde Tomas de volgende vraag aan de Meester: ‘Waarom is het noodzakelijk voor de mensen om uit de geest geboren te worden om het koninkrijk binnen te gaan? Is wedergeboorte noodzakelijk om te ontkomen aan de macht van de boze? Meester, wat is het kwaad?’ Toen Jezus deze vragen hoorde, zei hij tegen Tomas:

148:4.2

‘Maak niet de fout dat je het kwaad, het boze, verwart met de boze, of juister, de ongerechtige. Degene die jij de boze noemt, is de zoon van eigenliefde, de hoge bestuurder die welbewust en opzettelijk is opgestaan tegen het bewind van mijn Vader en zijn getrouwe Zonen. Maar deze zondige rebellen heb ik reeds overwonnen. Maak je een helder beeld van deze verschillende soorten geesteshouding jegens de Vader en zijn universum. Vergeet nooit de volgende wetten van relatie tot de wil van de Vader:

148:4.3

‘Kwaad is de onbewuste of onbedoelde overtreding van de goddelijke wet, de wil van de Vader. Kwaad is evenzo de maat van de onvolmaaktheid van gehoorzaamheid aan de wil van de Vader.

148:4.4

‘Zonde is de welbewuste en opzettelijke overtreding van de goddelijke wet, de wil van de Vader. Zonde is de maat van onbereidheid om goddelijk geleid te worden en geestelijke aanwijzingen op te volgen.

148:4.5

‘Ongerechtigheid is de moedwillige, vastbesloten en hardnekkig volgehouden overtreding van de goddelijke wet, de wil van de Vader. Ongerechtigheid is de maat van de voortdurende verwerping van het liefdevolle plan van de Vader voor de overleving van de persoonlijkheid, en van het barmhartige dienstbetoon van redding van de Zonen.

148:4.6

‘Van nature, vóór de wedergeboorte uit de geest, is de sterfelijke mens onderhevig aan aangeboren slechte neigingen, maar zulke natuurlijke onvolmaaktheden in zijn gedrag zijn noch zonde, noch ongerechtigheid. De sterfelijke mens is nog maar net begonnen aan zijn lange weg omhoog naar de volmaaktheid van de Vader in het Paradijs. Het is niet zondig om onvolmaakt te zijn of slechts gedeeltelijk bedeeld met natuurlijke gaven. De mens is inderdaad onderhevig aan kwaad, maar hij is in geen enkel opzicht het kind van de boze, tenzij hij welbewust en opzettelijk de paden der zonde en het leven van ongerechtigheid heeft gekozen. Het kwaad is inherent aan de natuurlijke orde van deze wereld, maar zonde is een houding van bewuste rebellie, die naar deze wereld is gebracht door hen die vanuit geestelijk licht in diepe duisternis zijn gevallen.

148:4.7

‘Je bent in de war geraakt, Tomas, door de leerstellingen van de Grieken en de dwalingen van de Perzen. Je begrijpt de betrekkingen tussen slechtheid en zonde niet, omdat je denkt dat de mensheid op aarde is begonnen met een volmaakte Adam en door de zonde snel is gedegenereerd tot ’s mensen huidige betreurenswaardige staat. Maar waarom weiger je de betekenis te begrijpen van hetgeen geschreven staat, waar wordt onthuld hoe Kaïn, de zoon van Adam, naar het land van Nod trok en daar een vrouw vond? En waarom weiger je de betekenis te interpreteren van hetgeen geschreven staat, dat de zonen van God vrouwen voor zichzelf vonden onder de dochters der mensen?

148:4.8

‘De mensen zijn inderdaad van nature slecht, maar niet noodzakelijkerwijs zondig. De nieuwe geboorte—de doop van de de geest—is van wezenlijk belang om van de slechtheid verlost te worden en noodzakelijk om het koninkrijk des hemels binnen te gaan, maar niets hiervan doet afbreuk aan het feit dat de mens de zoon van God is. En evenmin betekent deze aangeboren aanwezigheid van het potentiële kwaad dat de mens op de een of andere geheimzinnige wijze vervreemd is van de Vader in de hemel, zodat hij als een vreemdeling, een buitenstaander of stiefkind, moet trachten wettelijk geadopteerd te worden door de Vader. Al zulke denkbeelden worden in de eerste plaats geboren uit je verkeerd begrijpen van de Vader, en in de tweede plaats, uit je onwetendheid inzake de oorsprong, natuur, en bestemming van de mens.

148:4.9

‘De Grieken en anderen hebben je geleerd dat de mens gestadig afdaalt van goddelijke volmaaktheid naar vergetelheid of vernietiging; ik ben gekomen om te laten zien dat de mens, door het koninkrijk binnen te gaan, vast en zeker opklimt tot God en tot goddelijke volmaaktheid. Ieder wezen dat op enigerlei wijze niet aan de goddelijke en geestelijke idealen van de wil van de eeuwige Vader beantwoordt, is potentieel slecht, maar zo’n wezen is in geen enkel opzicht zondig, en nog veel minder ongerechtig.

148:4.10

‘Tomas, heb je hierover ook niet in de Schrift gelezen, waar geschreven staat: “Gij zijt de kinderen van de Heer uw God.” “Ik zal zijn Vader zijn en hij zal mijn zoon zijn.” “Ik heb hem uitverkoren om mijn zoon te zijn—ik zal zijn Vader zijn.” “Breng mijn zonen van verre en mijn dochters van de einden der aarde; ja ieder die naar mijn naam genoemd wordt, want ik heb hen geschapen tot mijn heerlijkheid.” “Gij zijt de zonen van de levende God.” “Zij die de geest van God hebben, zijn inderdaad de zonen van God.” Zoals er een materieel deel van de menselijke vader in zijn natuurlijke kind aanwezig is, zo is er ook een geestelijk deel van de hemelse Vader in iedere geloofszoon van het koninkrijk.’

148:4.11

Dit alles en nog veel meer zei Jezus tot Tomas, en veel ervan werd door de apostel begrepen, ofschoon Jezus hem vermaande ‘niet met de anderen over deze zaken te spreken totdat ik zal zijn teruggekeerd tot de Vader.’ En Tomas maakte geen gewag van dit onderhoud totdat de Meester van deze wereld was heengegaan.


◄ 148:3
 
148:5 ►