◄ 147:4
Verhandeling 147
147:6 ►

Het tussentijdse bezoek aan Jeruzalem

5. Op bezoek bij Simon de Farizeeër

147:5.1

Ofschoon Simon geen lid was van het Joodse Sanhedrin, was hij wel een invloedrijke Farizeeër in Jeruzalem. Hij was een weifelende gelovige, en niettegenstaande dat hij er ernstig om gekritiseerd zou kunnen worden, had hij het aangedurfd om Jezus en diens persoonlijke metgezellen, Petrus, Jakobus en Johannes bij zich thuis uit te nodigen voor een gezellige maaltijd. Simon had de Meester lange tijd geobserveerd en was zeer onder de indruk gekomen van zijn onderricht en nog meer van zijn persoonlijkheid.

147:5.2

De welgestelde Farizeeën waren verknocht aan het geven van aalmoezen, en zij waren bepaald niet afkerig van publiciteit ten aanzien van hun filantropie. Soms bliezen ze zelfs op een trompet wanneer ze op het punt stonden een aalmoes te geven aan een bedelaar. Het was de gewoonte van deze Farizeeëen om wanneer ze een maaltijd aanrichtten voor voorname gasten, de deuren van het huis open te laten staan, zodat zelfs de bedelaars van de straat konden binnenkomen en zich konden opstellen langs de wanden van het vertrek achter de banken van de dinerenden, waar ze op de juiste plek stonden om de stukjes voedsel op te vangen die de gasten hen misschien zouden toewerpen.

147:5.3

Bij deze gelegenheid ten huize van Simon was er onder degenen die van de straat binnenkwamen een vrouw met een onverkwikkelijke reputatie, die sinds kort tot geloof was gekomen in het goede nieuws van het koninkrijk. Iedereen in Jeruzalem kende deze vrouw als de vroegere houdster van een van de zogenaamde eersteklas bordelen vlak bij de tempel-voorhof voor de niet-Joden. Toen zij de leer van Jezus had aanvaard, had zij haar beruchte pand gesloten en de meeste vrouwen die voor haar werkten ertoe gebracht ook het evangelie te aanvaarden en hun levenswijze te veranderen; desniettegenstaande werd zij nog steeds zeer veracht door de Farizeeën en was zij verplicht haar haar los te laten hangen—het symbool van hoererij. Deze niet met name genoemde vrouw had een grote fles geparfumeerde zalfolie meegebracht en staande achter Jezus, terwijl deze aan de maaltijd aanlag, begon zij zijn voeten te zalven, terwijl zij zijn voeten ook bevochtigde door haar tranen van dankbaarheid die ze wegveegde met haar haren. En toen ze klaar was met deze zalving, bleef ze wenen en zijn voeten kussen.

147:5.4

Toen Simon dit alles zag, zei hij bij zichzelf: ‘Als deze man een profeet was, zou hij gezien hebben wie en welk soort vrouw het is die hem op deze wijze aanraakt: dat zij een beruchte zondares is.’ Jezus, die wist wat er in het hoofd van Simon omging, verhief zijn stem en zei: ‘Simon, er is iets dat ik u graag zou willen zeggen.’ Simon antwoordde: ‘Leraar, zeg het.’ Toen zei Jezus: ‘Een zekere rijke geldschieter had twee schuldenaren. De een was hem vijfhonderd zilverlingen schuldig en de andere vijftig. Toen nu geen van beiden hem kon betalen, schold hij beiden hun schuld kwijt. Wat denkt ge, Simon, wie van hen zou hem nu het meeste liefhebben?’ Simon antwoordde: ‘Ik denk degene wie hij het meeste had kwijtgescholden.’ En Jezus zei: ‘Ge hebt juist geoordeeld’, en wijzende op de vrouw vervolgde hij: ‘Simon, kijk eens goed naar deze vrouw. Ik ben uw huis binnengegaan als een uitgenodigde gast, en toch hebt ge me geen water voor mijn voeten gegeven. Deze dankbare vrouw heeft mijn voeten met tranen gewassen en die afgedroogd met het haar van haar hoofd. Gij hebt me geen kus van vriendschappelijke begroeting gegeven, maar deze vrouw heeft, sinds zij is binnengekomen onophoudelijk mijn voeten gekust. Gij hebt nagelaten mijn hoofd met olie te zalven, naar zij heeft mijn voeten gezalfd met kostbare oliën. En wat is nu de betekenis van dit alles? Eenvoudig dat haar vele zonden haar zijn vergeven, en dit heeft haar ertoe gebracht om veel lief te hebben. Maar zij die maar weinig vergeving hebben ontvangen, hebben soms ook maar weinig lief.’ En zich omwendend naar de vrouw, nam hij haar bij de hand, richtte haar op en zei: ‘Ge hebt daadwerkelijk berouw gevoeld over uw zonden, en zij zijn vergeven. Wees niet ontmoedigd door de gedachteloze, onvriendelijke houding van uw medemensen; ga verder in de vreugde en de vrijheid van het koninkrijk des hemels.’

147:5.5

Toen Simon en zijn vrienden die met hem aan tafel zaten, deze woorden hoorden, waren ze nog verbaasder en ze begonnen onder elkaar te fluisteren, ‘Wie is deze man dat hij zelfs zonden durft te vergeven?’ En toen Jezus hen zo hoorde mompelen, wendde hij zich naar de vrouw om haar heen te laten gaan, en zei: ‘Vrouw ga heen in vrede, uw geloof heeft u behouden.’

147:5.6

Toen Jezus en zijn vrienden opstonden om te vertrekken, wendde hij zich tot Simon en zei: ‘Ik ken uw hart, Simon, hoe ge wordt verscheurd tussen geloof en twijfel, hoe ge door vrees wordt verontrust en door trots wordt gekweld; maar ik bid voor u dat ge u moogt overgeven aan het licht en in uw positie in het leven even machtige transformaties van bewustzijn en geest moogt ervaren als de enorme veranderingen die het evangelie van het koninkrijk reeds teweeg heeft gebracht in het hart van uw ongenode en onwelkome gast. En ik zeg u allen dat de Vader de deuren van het hemelse koninkrijk heeft geopend voor allen die het geloof hebben om binnen te gaan, en geen mens of vereniging van mensen kan deze deuren sluiten, zelfs niet voor de nederigste ziel of schijnbaar ergste zondaar op aarde, indien deze oprecht tracht binnen te gaan.’ En Jezus, Petrus, Jakobus en Johannes namen afscheid van hun gastheer en gingen heen om zich bij de andere apostelen te voegen in het kamp in de hof van Getsemane.

147:5.7

Diezelfde avond hield Jezus de toespraak tot de apostelen die hen nog lang zou bijblijven en handelde over de relatieve waarde van status bij God en vooruitgang op de eeuwige weg omhoog naar het Paradijs. Jezus sprak: ‘Kinderen, indien er een echte en levende verbinding bestaat tussen het kind en de Vader, zal het kind zich zeker voortdurend ontwikkelen in de richting van de idealen van de Vader. Weliswaar maakt het kind misschien in het eerst maar langzaam vooruitgang, maar zijn vooruitgang is niettemin zeker. Het belangrijke is niet de snelheid van jullie vooruitgang, maar veeleer de zekerheid ervan. Wat jullie daadwerkelijk bereikt is niet zo belangrijk als het feit dat jullie vooruitgang naar God is gericht. Wat jullie van dag tot dag worden is van oneindig meer belang dat wat je vandaag bent.

147:5.8

‘Deze getransformeerde vrouw die enkelen van jullie vandaag ten huize van Simon hebben gezien, leeft nu, op dit moment, op een niveau dat ver beneden dat van Simon en zijn welmenende metgezellen ligt; maar terwijl deze Farizeeën bezig zijn met de valse vooruitgang van de illusie waarin zij misleidende cirkels van betekenisloze ceremoniële diensten doorlopen, is deze vrouw doodernstig begonnen aan de lange, veelbewogen zoektocht naar God, en haar pad naar de hemel is niet versperd door geestelijke trots en morele zelfvoldaanheid. Deze vrouw is, menselijkerwijs gesproken, veel verder van God verwijderd dan Simon, maar haar ziel is in progressieve beweging: zij is op weg naar een eeuwig doel. Er schuilen in deze vrouw geweldige geestelijke mogelijkheden voor de toekomst. Sommigen van jullie staan misschien niet zo hoog wat betreft de daadwerkelijke niveaus van jullie ziel en geest, maar jullie maken dagelijks vooruitgang op de levende weg die, door geloof, is opengegaan naar God. In ieder van jullie schuilen enorme mogelijkheden voor de toekomst. Het is veel beter om een klein, maar levend en groeiend geloof te hebben, dan in het bezit te zijn van een groot intellect met zijn dode voorraden van wereldse wijsheid en geestelijk ongeloof.’

147:5.9

Jezus waarschuwde zijn apostelen echter ernstig tegen de dwaasheid van het kind van God dat misbruik maakt van de liefde van de Vader. Hij verklaarde dat de hemelse Vader geen onachtzame, lichtzinnige, of dwaas toegeeflijke ouder is, die altijd maar bereid is om zonde door de vingers te zien en onverschillige zorgeloosheid te vergeven. Hij waarschuwde zijn toehoorders om zijn vader en zoon -illustraties niet op de verkeerde wijze toe te passen, zodat God zou schijnen te lijken op sommige al te toegeeflijke en onverstandige ouders die samenspannen met de dwazen op aarde om de morele ondergang van hun onnadenkende kinderen te veroorzaken, en die daardoor zeker en rechtstreeks bijdragen aan de jeugdcriminaliteit en vroegtijdige demoralisatie van hun eigen nakomelingen. Jezus zei: ‘Mijn Vader vergoelijkt zeker niet uit toegeeflijkheid de daden en praktijken van zijn kinderen die tot zelfvernietiging leiden en dodelijk zijn voor alle morele groei en geestelijke vooruitgang. Zulke zondige praktijken zijn een gruwel in Gods ogen.’

147:5.10

Jezus had nog vele andere, min of meer vertrouwelijke ontmoetingen en maaltijden in Jeruzalem met mensen van hoge en lage stand, met rijken en armen, voordat hij en zijn apostelen tenslotte naar Kafarnaüm vertrokken. En velen kwamen inderdaad tot het geloof in het evangelie van het koninkrijk en werden daarna gedoopt door Abner en diens medewerkers, die achter-bleven om de belangen van het koninkrijk in Jeruzalem en omgeving te behartigen.


◄ 147:4
 
147:6 ►