◄ 145:2
Verhandeling 145
145:4 ►

Vier bewogen dagen in Kafarnaüm

3. De genezing na zonsondergang

145:3.1

Tegen de tijd dat Jezus en zijn apostelen zich gereed hadden gemaakt om aan tafel te gaan voor de avondmaaltijd aan het einde van deze gedenkwaardige Sabbatdag, was heel Kafarnaüm en zijn omgeving in staat van opwinding over deze vermeende wondergenezingen. Allen die ziek waren of een kwaal hadden, troffen dan ook voorbereidingen om zodra de zon onder zou gaan naar Jezus te gaan of zich daarheen te laten vervoeren door hun vrienden. Volgens de Joodse leer was het zelfs niet geoorloofd om gedurende de gewijde uren van de Sabbat genezing te zoeken.

145:3.2

Zodra de zon achter de horizon verdween, gingen derhalve tientallen mannen, vrouwen, en kinderen met ziekten en kwalen, op weg naar het huis van Zebedeüs in Betsaïda. Eén man ging al op weg met zijn verlamde dochter zodra de zon achter het huis van zijn buurman was verdwenen.

145:3.3

De voorvallen van deze gehele dag hadden als voorbereiding gediend voor het buitengewone toneel dat zich na zonsondergang zou afspelen. Zelfs de tekst die Jezus had gebruikt voor zijn preek in de middag had laten doorschemeren dat ziekte moest worden uitgebannen; en hij had met zulke ongekende kracht en autoriteit gesproken! Zijn boodschap was zo onweerstaanbaar! Ofschoon hij geen beroep deed op menselijk gezag, sprak hij rechtstreeks tot het geweten en de ziel der mensen. Ofschoon hij zijn toevlucht niet nam tot logica, wettelijke spitsvondigheden, of schrandere zegswijzen, deed hij een krachtig, rechtstreeks, helder en persoonlijk beroep op het hart van zijn toehoorders.

145:3.4

Die Sabbat was een grote dag in Jezus’ leven op aarde, ja, in het leven van een universum. In praktisch alle opzichten was de kleine Joodse stad Kafarnaüm voor het hele plaatselijk universum de werkelijke hoofdstad van Nebadon. Het handjevol Joden in de synagoge van Kafarnaüm waren niet de enige wezens die de gewichtige uitspraak aan het slot van de preek van Jezus beluisterden: ‘Haat is de schaduw van vrees; wraak is het masker van lafhartigheid.’ En evenmin konden zijn toehoorders zijn gezegende woorden vergeten toen hij verklaarde: ‘De mens is een zoon van God, geen kind van de duivel.’

145:3.5

Kort nadat de zon was ondergegaan, en terwijl Jezus en de apostelen nog wat napraatten aan tafel na de avondmaaltijd, hoorde de vrouw van Petrus stemmen in de voortuin, en toen ze naar de deur ging, zag ze dat zich daar een groot gezelschap zieken verzamelde, en dat de weg uit Kafarnaüm vol mensen was die naar Jezus onderweg waren om hem te vragen hen te genezen. Toen ze dit alles zag, ging ze direct naar haar man die het aan Jezus meedeelde.

145:3.6

Toen de Meester door de voordeur van het huis van Zebedeüs naar buiten kwam, werd zijn oog getroffen door rijen zwaarbeproefde, geteisterde mensen. Hij zag bijna duizend mensen met ziekten en kwalen voor zich, dat was althans het aantal dat daar voor hem stond. Niet alle aanwezigen hadden een aandoening, sommigen waren gekomen om hun geliefden bij te staan in deze poging om genezing te vinden.

145:3.7

De aanblik van deze geteisterde stervelingen, mannen, vrouwen, en kinderen, wier lijden voor een groot deel het gevolg was van de fouten en misdaden van zijn eigen vertrouwde Zonen die zijn universum bestuurden, ontroerde het menselijk hart van Jezus zeer sterk en deed een sterk beroep op de goddelijke barmhartigheid van deze welwillende Schepper-Zoon. Doch Jezus wist heel goed dat hij nooit een blijvende geestelijke beweging zou kunnen grondvesten op zuiver materiële wonderen. Consequent had hij de gedragslijn gevolgd dat hij zich ervan onthield zijn prerogatieven als schepper te tonen. Na Kana was zijn onderricht niet meer gepaard gegaan met iets bovennatuurlijks of wonderbaarlijks; niettemin werd zijn mededogend hart getroffen door deze geteisterde menigte en deze aanblik appelleerde enorm aan zijn begripvolle genegenheid.

145:3.8

Een stem uit de voortuin riep: ‘Meester, spreek het woord, maak ons weer gezond, genees onze ziekten, en red onze zielen.’ Zodra deze woorden gezegd waren, maakte een groot gevolg van serafijnen, fysische controleurs, Levendragers, en middenwezens, zoals deze geïncarneerde Schepper van een universum aldoor vergezelde, zich gereed om met creatieve kracht op te treden indien hun Soeverein het teken daartoe zou geven. Dit was een van die momenten in het aardse leven van Jezus waarin goddelijke wijsheid en menselijk medelijden zo in elkaar grepen in het oordeel van de Zoon des Mensen, dat hij zijn toevlucht zocht in een beroep op de wil van zijn Vader.

145:3.9

Toen Petrus de Meester smeekte gehoor te geven aan hun roep om hulp, antwoordde Jezus, terwijl hij neerzag op de menigte zieken: ‘Ik ben in de wereld gekomen om de Vader te openbaren en zijn koninkrijk op te richten. Voor dit doel heb ik tot aan dit moment geleefd. Indien het derhalve de wil zou zijn van hem die mij gezonden heeft en niet in strijd is met mijn toewijding aan de verkondiging van het evangelie van het koninkrijk des hemels, dan zou ik gaarne willen zien dat mijn kinderen geheeld werden—en—’ maar de rest van de woorden van Jezus gingen verloren in het tumult.

145:3.10

Jezus had de verantwoordelijkheid voor zijn besluit inzake het genezen overgedragen aan de beslissing van zijn Vader. Blijkbaar wierp de wil van de Vader geen bezwaren op, want de woorden van de Meester waren nog maar nauwelijks uitgesproken, of de verzamelde hemelse persoonlijkheden, dienend onder het bevel van Jezus’ Gepersonaliseerde Gedachtenrichter, kwam geweldig in beweging. Het grote gevolg daalde neer onder de bonte menigte van de met kwalen bezochte stervelingen, en in één enkel ogenblik werden 683 mannen, vrouwen en kinderen genezen, volkomen genezen van al hun lichamelijke ziekten en andere materiële afwijkingen. Noch daarvoor, noch daarna is men op aarde ooit getuige geweest van zulk een tafereel. En voor degenen van ons die daar aanwezig waren en deze creatieve golf van genezing konden gadeslaan, was het inderdaad een aangrijpend schouwspel.

145:3.11

Maar van alle wezens die verbaasd waren over deze plotselinge, onverwachte uitbarsting van bovennatuurlijke genezing, was Jezus wel het meest verrast. Op een moment dat zijn menselijke belangstelling en medegevoel gericht waren op het toneel van lijden en nood daar voor hem, verzuimde hij om in zijn menselijke bewustzijn te denken aan de waarschuwingen van zijn Gepersonaliseerde Richter inzake de onmogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden en in bepaalde omstandigheden het tijdselement te beperken van de schepper-prerogatieven van een Schepper-Zoon. Jezus verlangde dat deze lijdende stervelingen gezond gemaakt zouden worden indien dit geen inbreuk zou betekenen op de wil van zijn Vader. De Gepersonaliseerde Richter besliste ogenblikkelijk dat zulk een daad van creatieve energie op dat moment geen inbreuk zou zijn op de wil van de Paradijs-Vader, en door deze beslissing—gezien het vooraf geuite verlangen van Jezus om te genezen—was de creatieve daad daar. Wat een Schepper-Zoon verlangt en zijn Vader wil, IS. In het gehele verdere leven van Jezus op aarde vond zulk een massale lichamelijke genezing van stervelingen niet meer plaats.

145:3.12

Zoals verwacht kon worden, verspreidde de mare van deze genezing te Betsaïda in Kafarnaüm zich na zonsondergang door heel Galilea en Judea en naar verder gelegen streken. Opnieuw werd de vrees van Herodes gewekt, en hij zond waarnemers uit die hem verslag moesten doen over het werk en het onderricht van Jezus, en moesten uitzoeken of hij de vroegere timmerman uit Nazaret was of Johannes de Doper, opgestaan uit de doden.

145:3.13

Voornamelijk door deze onbedoelde demonstratie van lichamelijke genezing, werd Jezus van die tijd af voor de rest van zijn aardse loopbaan evenzeer een genezer als een prediker. Hij ging weliswaar door met zijn onderricht, maar zijn persoonlijke werk bestond grotendeels uit hulpbetoon aan de zieken en aan hen die in nood verkeerden, terwijl zijn apostelen het werk van de openbare prediking en het dopen van de gelovigen verrichtten.

145:3.14

De meesten van hen die bovennatuurlijke ofwel creatieve lichamelijke genezing ontvingen tijdens de demonstratie van goddelijke energie na deze zonsondergang, ondervonden echter geen blijvend geestelijk voordeel van deze buitengewone manifestatie van ontferming. Een klein aantal werd waarlijk gesticht door dit lichamelijk hulpbetoon, maar het geestelijke koninkrijk werd door deze verbazingwekkende uitbarsting van tijdloze creatieve genezing niet vooruitgebracht in het hart der mensen.

145:3.15

De wonderen van genezing waarmee de zending van Jezus op aarde af en toe gepaard gingen, vormden geen onderdeel van zijn plan tot verkondiging van het koninkrijk. Zij waren als bijkomstige omstandigheid inherent aan het feit dat er een goddelijk wezen op aarde was met welhaast onbeperkte schepper-prerogatieven, die samengingen met een ongekende combinatie van goddelijke barmhartigheid en menselijk medegevoel. Deze zogenaamde wonderen bezorgden Jezus echter veel last, in de zin dat zij voor publiciteit zorgden waardoor de mensen bevooroordeeld raakten, en hem een algemene bekendheid gaven die hij niet zocht.


◄ 145:2
 
145:4 ►