◄ 141:3
Verhandeling 141
141:5 ►

Het werk in het openbaar wordt aangevangen

4. Onderricht over de Vader

141:4.1

Gedurende hun verblijf te Amatus bracht Jezus veel tijd door met onderricht in het nieuwe Godsbegrip aan de apostelen: keer op keer prentte hij hen in dat God een Vader is, niet een grote, verheven boekhouder die zich voornamelijk bezighoudt met boekingen ten nadele van zijn dwalende kinderen op aarde, aantekeningen van zonde en kwaad die tegen hen gebruikt zullen worden wanneer hij later over hen oordeelt als de rechtvaardige Rechter der ganse schepping. De Joden hadden zich sedert lang God gedacht als de koning over allen, ja zelfs als de Vader van hun volk, doch nimmer tevoren had een groot aantal sterfelijke mensen het idee van God als de liefhebbende Vader van de individuele mens aangehangen.

141:4.2

In antwoord op de vraag van Tomas: ‘Wie is deze God van het koninkrijk?’ antwoordde Jezus: ‘God is jouw Vader, en religie—mijn evangelie—is niets meer of minder dan de gelovende erkenning van de waarheid dat je zijn Zoon bent. Ik ben hier onder jullie in het vlees om deze beide ideeën duidelijk te maken in mijn leven en onderricht.’

141:4.3

Jezus trachtte ook het denken van zijn apostelen te bevrijden van de idee dat zij dieren moesten offeren als een religieuze verplichting. Maar deze mannen, opgevoed in de religie van het dagelijks offer, konden maar moeilijk begrijpen wat hij bedoelde. Niettemin gaf de Meester zijn pogingen om hen te onderrichten niet op. Wanneer het hem niet gelukte om door middel van het ene voorbeeld het denken van alle apostelen te bereiken, bracht hij zijn boodschap opnieuw onder woorden en gebruikte hij een ander soort gelijkenis ter verheldering.

141:4.4

In deze periode begon Jezus de twaalf ook vollediger onderricht te geven met betrekking tot hun missie ‘om de lijdenden te bemoedigen en de zieken te helpen.’ De Meester leerde hun veel aangaande de gehele mens—de eenheid van lichaam, bewustzijn en geest die de individuele man of vrouw vormt. Jezus vertelde zijn metgezellen over de drie soorten kwalen die ze zouden tegenkomen en legde verder uit hoe ze allen die het leed van de ziekten der mensheid ondergingen, dienden te helpen. Hij leerde hun onderkennen:

141:4.5

1. ziekten van het vlees—de kwalen die gewoonlijk beschouwd worden als lichamelijke ziekten;

141:4.6

2. verward bewustijn—de niet-lichamelijke kwalen die later gezien werden als emotionele en mentale moeilijkheden en stoornissen;

141:4.7

3. het bezeten-zijn van boze geesten.

141:4.8

Jezus legde bij verschillende gelegenheden aan zijn apostelen de natuur uit van deze boze geesten die in die tijd ook dikwijls onreine geesten genoemd werden, en vertelde hen ook iets omtrent hun oorsprong. De Meester kende het verschil tussen het bezeten-zijn door boze geesten en krankzinnigheid zeer wel, maar de apostelen niet. Gezien hun beperkte kennis van de vroege geschiedenis van Urantia, was het voor Jezus ook niet mogelijk om te trachten hun deze materie volkomen duidelijk te maken. Maar vele malen zei hij tot hen, sprekende over deze boze geesten: ‘Ze zullen de mensen niet meer molesteren wanneer ik zal zijn opgevaren naar mijn Vader in de hemel, en nadat ik mijn geest zal hebben uitgestort op alle vlees, in de dagen dat het koninkrijk zal komen met grote kracht en in geestelijke heerlijkheid.’

141:4.9

Van week tot week en van maand tot maand schonken de apostelen gedurende dit gehele jaar steeds meer aandacht aan de dienst der genezing van zieken.


◄ 141:3
 
141:5 ►