◄ 141:1
Verhandeling 141
141:3 ►

Het werk in het openbaar wordt aangevangen

2. Gods wet en de wil van de Vader

141:2.1

De avond voordat zij Pella verlieten, gaf Jezus wat verder onderricht met betrekking tot het nieuwe koninkrijk. De Meester zei: ‘Jullie is geleerd om uit te zien naar de komst van het koninkrijk Gods, en nu kom ik aankondigen dat dit koninkrijk, waarnaar zo lang is uitgezien, ophanden is, ja dat het reeds hier is, in ons midden. In ieder koninkrijk moet er een koning zijn die, op zijn troon gezeten, de wetten uitvaardigt voor zijn gebied. En dus hebben jullie je een voorstelling van het koninkrijk des hemels gevormd als een verheerlijkte heerschappij van het Joodse volk over alle volkeren op aarde, met de Messias op Davids troon, die vanaf deze plaats van wonderbare macht de wetten voor de ganse wereld afkondigt. Maar, kinderen, jullie zien niet met het oog des geloofs en jullie horen niet met de intelligentie van de geest. Ik zeg jullie dat het koninkrijk des hemels het besef en de erkenning is van Gods heerschappij in de harten der mensen. Het is waar dat er een Koning is in dit koninkrijk, en die Koning is mijn Vader en jullie Vader. Wij zijn inderdaad zijn getrouwe onderdanen, doch wat dit feit verre te boven gaat is de transformerende waarheid dat wij zijn zonen zijn. In mijn leven moet deze waarheid voor allen manifest worden. Onze Vader is ook op een troon gezeten, maar niet een troon die met handen is gemaakt. De troon van de Oneindige is de eeuwige woonplaats van de Vader in de hemel der hemelen; hij vult alle dingen en kondigt zijn wetten af aan universa na universa. En de Vader regeert ook in de harten van zijn kinderen op aarde door de geest die hij heeft uitgezonden om in de ziel van sterfelijke mensen te wonen.

141:2.2

‘Wanneer jullie onderdanen van dit koninkrijk zijn, zijn jullie inderdaad toegerust om de wet van de Regeerder van het Universum te horen; maar wanneer jullie, vanwege het evangelie van het koninkrijk dat ik kom bekendmaken, jezelf in geloof ontdekt als zonen, zien jullie jezelf voortaan niet meer als aan de wet onderworpen schepselen van een koning die alle macht bezit, doch als bevoorrechte zonen van een liefdevolle, goddelijke Vader. Voorwaar, voorwaar zeg ik jullie, wanneer de wil van de Vader jullie wet is, zijn jullie eigenlijk nog niet in het koninkrijk. Maar wanneer de wil van de Vader waarlijk jullie wil wordt, dan zijn jullie naar diepste waarheid in het koninkrijk, omdat het koninkrijk daardoor een gestaafde ervaring in jullie is geworden. Wanneer Gods wil jullie wet is, zijn jullie edele slaven-onderdanen, doch wanneer jullie gelooft in dit nieuwe evangelie van goddelijk zoonschap, zal mijn Vaders wil jullie wil worden, en worden jullie verheven tot de hoge positie van de vrije kinderen Gods, vrijgeworden zonen van het koninkrijk.’

141:2.3

Sommigen van de apostelen vatten iets van dit onderricht, doch geen van hen begreep de volle betekenis van deze geweldige aankondiging, behalve misschien Jakobus Zebedeüs. Deze woorden drongen echter wel binnen in hun hart en kwamen in latere jaren van dienstbaarheid boven om hun dienstbetoon te verblijden.


◄ 141:1
 
141:3 ►