◄ 138:6
Verhandeling 138
138:8 ►

De opleiding der boodschappers van het Koninkrijk

7. Opnieuw teleurgesteld

138:7.1

Jezus had plannen gemaakt voor een rustige zendingscampagne van vijf maanden persoonlijk werk. Hij vertelde de apostelen niet hoe lang dit zou duren: ze werkten van week tot week. En vroeg in de morgen van de eerste dag van deze week, juist toen hij op het punt stond dit zijn twaalf apostelen aan te kondigen, kwamen Simon Petrus, Jakobus Zebedeüs, en Judas Iskariot bij hem voor een persoonlijk gesprek. Toen Petrus Jezus terzijde had genomen, verstoutte hij zich te zeggen: ‘Meester, wij komen u op verzoek van onze metgezellen vragen of de tijd nu niet rijp is om het koninkrijk binnen te gaan. En wilt ge het koninkrijk in Kafarnaüm afkondigen of moeten we daarvoor door naar Jeruzalem? En wanneer zullen we, ieder van ons, horen welke posities wij bij u zullen bekleden, bij het vestigen van het koninkrijk...’ en Petrus zou zijn doorgegaan met het stellen van vragen, als Jezus niet waarschuwend zijn hand had opgestoken en hem had doen ophouden. En toen hij de andere apostelen die dichtbij stonden, had gewenkt om zich bij hen te voegen, zei hij: ‘Kinderkens, hoe lang moet ik nog geduld met jullie hebben! Heb ik jullie niet duidelijk gezegd dat mijn koninkrijk niet van deze wereld is? Ik heb jullie al vaak gezegd dat ik niet gekomen ben om op de troon van David te zitten, en hoe komt het dan dat jullie nu komen vragen welke positie ieder van jullie in het koninkrijk van de Vader zal gaan bekleden? Kunnen jullie niet inzien dat ik jullie geroepen heb om ambassadeurs van een geestelijk koninkrijk te zijn? Begrijp je dan niet dat jullie mij al spoedig, heel spoedig, zult moeten vertegenwoordigen in de wereld en in de verkondiging van het koninkrijk, zoals ik nu mijn Vader vertegenwoordig die in de hemel is? Kan het zo zijn dat ik jullie heb uitgekozen en geïnstrueerd als boodschappers van het koninkrijk, en dat jullie toch de natuur en betekenis niet begrijpt van dit komende koninkrijk van de goddelijke voorrang in de harten der mensen? Vrienden, luistert nog eens naar mij. Zet de idee uit je hoofd dat mijn koninkrijk een heerschappij van macht of glorie is. Alle macht in hemel en op aarde zal mij inderdaad spoedig in handen worden gelegd, maar het is niet de wil van de Vader dat wij in dit tijdperk deze goddelijke gave gebruiken om onszelf te verheerlijken. In een volgend tijdperk zullen jullie inderdaad met mij in macht en heerlijkheid zijn gezeten, maar het betaamt ons nu ons te onderwerpen aan de wil van de Vader en nederig en gehoorzaam uit te gaan om te doen wat hij op aarde van ons verlangt.’

138:7.2

Eens te meer waren zijn metgezellen geschokt en verbijsterd. Jezus zond hen twee aan twee heen om te bidden en vroeg hun tegen de middag terug te komen. Op deze kritieke ochtend trachtte elk van hen God te vinden, en elk trachtte de ander op te beuren en kracht te geven, en zij gingen naar Jezus terug zoals hij hun had opgedragen.

138:7.3

Jezus vertelde hun nu opnieuw over de komst van Johannes, de doop in de Jordaan, het bruiloftsfeest te Kana, het kiezen van de zes, kortgeleden, en hoe zijn eigen broers naar het vlees zich van hen hadden teruggetrokken, en hij waarschuwde hen dat de vijand van het koninkrijk zou trachten ook hen weg te trekken. Na deze korte, maar ernstige toespraak stonden de apostelen, voorgegaan door Petrus, allen op om hun onvergankelijke toewijding aan hun Meester tot uiting te brengen en onwankelbare trouw te beloven aan het koninkrijk—zoals Tomas het uitdrukte: ‘Aan dit komende koninkrijk, wat het ook mag zijn en zelfs al begrijp ik het niet helemaal.’ Zij geloofden allen waarlijk in Jezus, ook al konden zij zijn onderricht niet helemaal begrijpen.

138:7.4

Jezus vroeg hun nu hoeveel geld zij met elkaar hadden; hij informeerde ook welke voorzieningen er voor hun gezinnen waren getroffen. Toen bleek dat ze nauwelijks voldoende geld hadden om zelf twee weken rond te kunnen komen, zei hij: ‘Het is niet de wil van mijn Vader dat wij ons werk op deze wijze beginnen. Wij zullen hier twee weken bij het meer blijven om te vissen, of te doen wat onze handen vinden om te doen; intussen moeten jullie, onder leiding van Andreas, de eerst gekozen apostel, je zo organiseren dat voorzien wordt in alles wat nodig is voor jullie toekomstige werk, zowel voor het huidige persoonlijke dienstbetoon, als voor later, wanneer ik jullie zal bevestigen als predikers van het evangelie en leraren van de gelovigen.’ Ze vrolijkten allen zeer op door deze woorden; dit was voor hen de eerste stellige, positieve aanzegging dat Jezus van plan was, later een meer energiek en in het oog lopend optreden in het openbaar aan te vangen.

138:7.5

De apostelen brachten de rest van de dag door met het goed regelen van hun organisatie en met het zorgen voor boten en netten om de volgende ochtend met het vissen te kunnen beginnen, want zij hadden allen besloten zich daaraan te gaan wijden: de meesten van hen waren vissers geweest, zelfs Jezus was een ervaren schipper en visser. Veel van de boten die zij de eerstkomende paar jaar gebruikten, had Jezus eigenhandig gebouwd. Het waren dan ook goede, betrouwbare boten.

138:7.6

Jezus droeg hun op zich twee weken aan het vissen te wijden en voegde eraan toe: ‘Daarna zullen jullie erop uit gaan om vissers van mensen te worden.’ Zij visten in drie groepen, waarbij Jezus iedere avond met een andere groep uitvoer. En zij genoten er zo van als Jezus bij hen was! Hij was een goed visser, een opgewekte kameraad, en een inspirerende vriend: hoe langer ze met hem werkten hoe meer ze van hem hielden. Matteüs zei op een dag: ‘Hoe meer je sommige mensen begrijpt, hoe minder je hen bewondert, maar van deze man moet ik zeggen dat hoe minder ik hem begrijp, hoe meer ik van hem houd.’

138:7.7

Dit plan om twee weken te vissen en dan twee weken erop uit te trekken om persoonlijk werk te doen voor het koninkrijk, werd gedurende meer dan vijf maanden gevolgd, tot aan het eind van dit jaar a.d. 26, toen de speciale vervolgingen die gericht waren tegen de discipelen van Johannes na diens gevangenneming, waren opgehouden.


◄ 138:6
 
138:8 ►