◄ 137:2
Verhandeling 137
137:4 ►

De wachttijd in Galilea

3. Het bezoek aan Kafarnaüm

137:3.1

De volgende dag zond Jezus zijn apostelen verder naar Kana, aangezien ze allen waren uitgenodigd voor de bruiloft van een vooraanstaande jonge vrouw in die stad, terwijl hij zich zelf gereedmaakte om een haastig bezoek te brengen aan zijn moeder te Kafarnaüm, en onderweg in Magdala zijn broer Judas op te zoeken.

137:3.2

Voor hun vertrek uit Nazaret vertelden de nieuwe metgezellen van Jezus aan Jozef en andere leden van Jezus’ familie over de wonderlijke gebeurtenissen die toen zo kortgeleden hadden plaatsgevonden, en gaven zij vrijelijk uiting aan hun geloof dat Jezus de lang verwachte verlosser was. Deze leden van Jezus’ familie bespraken dit alles en Jozef zei: ‘Misschien had Moeder per slot van rekening toch gelijk—misschien is onze vreemde broer de komende koning.’

137:3.3

Judas was aanwezig geweest bij de doop van Jezus, en hij, en zijn broer Jakobus, waren vast gaan geloven in de zending van Jezus op aarde. Ofschoon Jakobus en Judas beiden in grote verwarring verkeerden over de aard van de missie van hun broer, was bij hun moeder haar vroegere hoop herleefd dat Jezus de Messias, de zoon van David zou zijn, en zij moedigde haar zoons aan om in hun broer te geloven als de bevrijder van Israel.

137:3.4

Jezus kwam maandagavond in Kafarnaüm aan, maar hij ging niet naar zijn eigen huis, waar Jakobus en zijn moeder woonden: hij ging rechtstreeks naar het huis van Zebedeüs. Al zijn vrienden in Kafarnaüm merkten een grote en prettige verandering in hem. Hij leek weer tamelijk opgewekt en meer zoals hij gedurende zijn vroegere jaren te Nazaret was geweest. Jaren voor zijn doop en de perioden van afzondering vlak daarvoor en daarna, was hij steeds ernstiger geworden en meer in zichzelf gekeerd. Nu vonden allen dat hij weer geheel de oude was. Hij had iets van majestueus gewicht over zich en een verheven voorkomen, maar hij was weer onbezorgd en blij.

137:3.5

Maria was ontroerd en vol verwachting. Ze had een voorgevoel dat de belofte van Gabriël spoedig in vervulling zou gaan. Ze verwachtte dat geheel Palestina spoedig zou opschrikken en versteld zou staan door de wonderbaarlijke openbaring van haar zoon als de bovennatuurlijke koning der Joden. Maar op de vele vragen van zijn moeder, Jacobus, Judas, en Zebedeüs, antwoordde Jezus alleen glimlachend: ‘Het is beter dat ik nog een poosje hier blijf; ik moet doen wat mijn Vader in de hemel wil.’

137:3.6

De volgende dag, dinsdag, reisden ze allen naar Kana voor de bruiloft van Naomi, die de volgende dag zou plaatsvinden. En ondanks de herhaalde waarschuwingen van Jezus dat ze met niemand over hem moesten spreken ‘totdat het uur van de Vader gekomen zou zijn,’ stonden zij erop om heimelijk het nieuws te verspreiden dat ze de Verlosser gevonden hadden. Ieder van hen verwachtte vol vertrouwen dat Jezus op de aanstaande bruiloft te Kana het tijdperk zou inluiden waarin hij het Messiaanse gezag zou gaan uitoefenen, en dat hij dit met grote kracht en verheven grootsheid zou doen. Ze dachten aan wat hun verteld was over de verschijnselen die zich hadden voorgedaan bij zijn doop, en ze geloofden dat zijn verdere loopbaan op aarde gekenmerkt zou worden door steeds meer manifestaties van bovennatuurlijke wonderen en mirakuleuze tekenen. En dus maakte de hele streek zich gereed om te Kana bijeen te komen voor de bruiloft van Naomi en Joab, de zoon van Natan.

137:3.7

Maria was in jaren niet zo vreugdevol geweest. Ze reisde naar Kana in de gemoedsstemming van een koningin-moeder die op weg is om de kroning van haar zoon bij te wonen. De familie en vrienden van Jezus hadden hem sedert zijn dertiende jaar nog nooit zo onbezorgd en gelukkig gezien, met zoveel aandacht en begrip voor de wensen en verlangens van zijn metgezellen, zo roerend meevoelend. Zo stonden ze in kleine groepjes met elkaar te fluisteren en vroegen zich af wat er zou gaan gebeuren. Wat zou de volgende daad van deze ongewone mens zijn? Hoe zou hij de heerlijkheid van het komende koninkrijk inluiden? Allen waren opgewonden bij de gedachte dat zij aanwezig zouden zijn om de openbaring van de macht en kracht van Israels God te aanschouwen.


◄ 137:2
 
137:4 ►