◄ 136:1
Verhandeling 136
136:3 ►

De doop en de veertig dagen

2. De doop van Jezus

136:2.1

De doop van Jezus vond plaats juist toen de prediking van Johannes zijn hoogtepunt had bereikt en Palestina in vuur en vlam was geraakt door zijn verwachtingsvolle boodschap—’het koninkrijk Gods is nabij’—toen de gehele Joodse gemeenschap zich bezig hield met oprecht en ernstig zelfonderzoek. Het Joodse gevoel van raciale saamhorigheid ging zeer diep. Niet alleen geloofden de Joden dat de zonden van de vader zijn kinderen zouden kunnen doen lijden, maar zij geloofden ook vast dat de zonden van een enkeling een vloek zouden kunnen brengen over de natie. Bijgevolg beschouwden niet allen die zich aan de doop van Johannes onderwierpen, zich schuldig aan de specifieke zonden die Johannes aan de kaak stelde. Vele vrome zielen werden door Johannes gedoopt ten bate van Israel. Zij vreesden dat zij misschien in onwetendheid de een of andere zonde bedreven zouden kunnen hebben waardoor de komst van de Messias zou kunnen worden uitgesteld. Zij hadden het gevoel dat zij tot een schuldig en door zonde vervloekt volk behoorden, en zij boden zich aan om gedoopt te worden teneinde daardoor de vruchten van de boetedoening van het volk kenbaar te maken. Het is derhalve duidelijk dat Jezus geenszins de doop door Johannes onderging als een rite van berouw of ter vergeving van zonden. Door zich door Johannes te laten dopen volgde Jezus slechts het voorbeeld van vele vrome Israelieten.

136:2.2

Toen Jezus van Nazaret in de Jordaan afdaalde om gedoopt te worden, was hij een sterveling van dit gebied die het toppunt van de menselijke evolutionaire opgang had bereikt in alle zaken die te maken hadden met de verovering van zijn bewustzijn en zijn zelf-identificatie met de geest. Die dag stond hij daar in de Jordaan als de vervolmaakte sterveling van de evolutionaire werelden in tijd en ruimte. Er was volmaakte synchronie en volledige communicatie tot stand gekomen tussen het sterfelijk bewustzijn van Jezus en de inwonende geest-Richter, de goddelijke gave van zijn Vader in het Paradijs. En precies zulk een Richter woont in bij alle normale wezens die op Urantia leven sinds Michael is opgevaren en hoofd is geworden van zijn universum, behalve dat de Richter van Jezus van te voren was voorbereid op deze speciale missie doordat hij op dezelfde wijze had ingewoond bij Machiventa Melchizedek, een ander bovenmenselijk wezen dat geïncarneerd was in de gelijkenis van het sterfelijke vlees.

136:2.3

Wanneer een sterveling van het gebied zulk een hoog niveau van persoonlijkheidsvolmaaktheid bereikt, vinden gewoonlijk de inleidende verschijnselen van de geestelijke verheffing plaats die uitlopen op de uiteindelijke fusie van de gerijpte ziel van de sterveling met de met hem verbonden goddelijke Richter. En het leek erop dat er juist op de dag toen Jezus met zijn twee broers in de Jordaan afdaalde om door Johannes gedoopt te worden, zo’n verandering zou plaatsvinden in de persoonlijkheidservaring van Jezus van Nazaret. Deze ceremonie was de laatste handeling in zijn zuiver menselijke leven op Urantia, en vele bovenmenselijke waarnemers verwachtten dat zij getuige zouden zijn van de fusie van de Richter met dit bewustzijn waarin hij inwoonde, maar zij zouden allen worden teleurgesteld. Er vond iets nieuws plaats, dat nog grootser was. Toen Johannes Jezus de handen oplegde om hem te dopen, nam de inwonende Richter voorgoed afscheid van de volmaakt geworden menselijke ziel van Joshua ben Josef. En binnen enkele ogenblikken keerde deze goddelijke entiteit uit Divinington terug als een Gepersonaliseerde Richter en het hoofd van zijn soortgenoten in heel het plaatselijk universum Nebadon. Aldus zag Jezus zijn eigen vroegere goddelijke geest bij zijn terugkeer neerdalen in gepersonaliseerde vorm. En hij hoorde deze zelfde uit het Paradijs afkomstige geest nu de woorden spreken: ‘Dit is mijn geliefde Zoon in wie ik mijn welbehagen heb.’ Johannes en de twee broers van Jezus hoorden deze woorden ook. De discipelen van Johannes die aan de rand van het water stonden, hoorden deze woorden niet en evenmin zagen zij de verschijning van de Gepersonaliseerde Richter. Alleen de ogen van Jezus aanschouwden de Gepersonaliseerde Richter.

136:2.4

Toen de teruggekeerde en nu verheven Gepersonaliseerde Richter dit gezegd had, heerste er stilte. En terwijl zij alle vier nog in het water bleven, bad Jezus, opziende naar de Richter dicht bij hem: ‘Vader, die regeert in de hemel, geheiligd worde uw naam. Uw koninkrijk kome! Uw wil geschiede op aarde, zoals ook in de hemel.’ Toen hij zo gebeden had, ‘werden de hemelen geopend’ en zag de Zoon des Mensen het visioen dat hem door de nu Gepersonaliseerde Richter getoond werd, van zichzelf als een Zoon van God zoals hij was voordat hij naar de aarde kwam in de gelijkenis van het sterfelijk vlees, en zoals hij zou zijn wanneer het geïncarneerde leven ten einde zou zijn. Dit hemelse visioen werd alleen door Jezus gezien.

136:2.5

Het was de stem van de Gepersonaliseerde Richter die Johannes en Jezus hoorden, sprekend voor de Universele Vader, want de Richter is van, en als, de Vader in het Paradijs. Gedurende het gehele verdere leven van Jezus op aarde bleef deze Gepersonaliseerde Richter met hem verbonden in al zijn arbeid; Jezus bleef in voortdurende gemeenschap met deze verheven Richter.

136:2.6

Toen Jezus gedoopt werd, toonde hij daarmee geen berouw voor wandaden: hij beleed geen zonden. Zijn doop was zijn plechtige toewijding aan het volbrengen van de wil van de Vader in de hemel. Bij zijn doop hoorde hij de onmiskenbare roepstem van zijn Vader, de uiteindelijke oproep om te beginnen met het werk van zijn Vader, en hij ging heen om zich voor veertig dagen alleen af te zonderen en deze vele opgaven te overdenken. Toen hij zich aldus voor een tijd terugtrok uit het actieve persoonlijke contact met zijn aardse metgezellen, volgde Jezus, zoals hij was en op Urantia, dezelfde procedure die steeds wordt gevolgd op de morontia-werelden wanneer een opgaande sterveling fuseert met de innerlijke tegenwoordigheid van de Universele Vader.

136:2.7

Deze dag van zijn doop besloot het zuiver menselijke leven van Jezus. De goddelijke Zoon heeft zijn Vader gevonden, de Universele Vader heeft zijn geïncarneerde Zoon gevonden, en zij spreken met elkaar.

136:2.8

(Jezus was bijna eenendertig en een half jaar oud toen hij werd gedoopt. Hoewel Lucas zegt dat Jezus gedoopt werd in het vijftiende jaar van de regering van Tiberius Caesar, wat zou betekenen in het jaar 29 n.Chr., aangezien Augustus in het jaar 14 n.Chr. stierf, moeten wij u eraan herinneren dat Tiberius gedurende twee en half jaar mede-keizer van Augustus was, voorafgaand aan de dood van Augustus, want er werden te zijner eer munten geslagen in oktober van het jaar 11 n.Chr. Het vijftiende jaar van zijn werkelijke regering was derhalve juist dit jaar 26 n.Chr., het jaar van de doop van Jezus. Dit was ook het jaar van het begin van de regering van Pontius Pilatus als landvoogd van Judea.)


◄ 136:1
 
136:3 ►