◄ 131:7
Verhandeling 131
131:9 ►

De wereldreligies

8. Het Taoïsme

131:8.1

De boodschappers van Melchizedek drongen tot ver in China door, en de leer van de ene God werd in de oudere onderrichtingen van verscheidene Chinese religies opgenomen; de leer die het langst bleef bestaan en de meeste monotheïstische waarheid bevatte, was het Taoïsme. Ganid verzamelde het volgende uit de leringen van de stichter:

131:8.2

‘Hoe zuiver en rustig is de Allerhoogste en toch hoe krachtig en machtig, hoe diep en onpeilbaar! Deze God des hemels is de geëerbiedigde stamvader aller dingen. Wanneer ge de Eeuwige kent, zijt ge verlicht en wijs. Wanneer ge de Eeuwige niet kent, manifesteert deze onwetendheid zich als kwaad en zo ontstaan de hartstochten van de zonde. Dit wonderbare Wezen bestond voordat de hemelen en de aarde er waren. Hij is waarlijk geestelijk; hij bestaat op zichzelf en verandert niet. Hij is inderdaad de moeder der wereld, en de ganse schepping beweegt zich rond hem. Dit Grote Wezen deelt zichzelf aan de mensen mee en stelt hen daardoor in staat om boven zichzelf uit te stijgen en tot overleving te komen. Zelfs indien men maar een geringe mate van kennis bezit, kan men toch de wegen van de Allerhoogste bewandelen; men kan zich voegen naar de wil des hemels.

131:8.3

‘Alle goede werken van ware dienstbaarheid stammen van de Allerhoogste. Alle dingen zijn voor hun leven afhankelijk van de Grote Bron. De grote Allerhoogste verlangt geen lof voor zijn gaven. Hij is allerhoogst in kracht, toch blijft hij verborgen voor onze blik. Zonder ophouden draagt hij zijn eigenschappen over, terwijl hij zijn schepselen vervolmaakt. De hemelse Rede is langzaam en geduldig in zijn plannen, maar zeker dat hij hen zal voltooien. De Allerhoogste overdekt het universum en houdt het al in stand. Hoe groot en machtig is zijn overvloedige invloed en zijn aantrekkingskracht. Ware goedheid is als het water dat een zegen is voor alles en niets schaadt. En evenals het water, zoekt de ware goedheid de laagste plaatsen, de niveaus die anderen juist mijden, en dit is omdat ware goedheid verwant is aan de Allerhoogste. De Allerhoogste schept alle dingen, voedt deze in de natuur, en brengt hen tot volmaking in de geest. En het is een mysterie hoe de Allerhoogste het schepsel koestert, beschermt en tot volmaaktheid brengt zonder het te dwingen. Hij geleidt en bestuurt, maar zonder zich te laten gelden. Hij dient voortgang toe, maar zonder te overheersen.

131:8.4

‘De wijze mens maakt zijn hart universeel. Een weinig kennis is een gevaarlijk iets. Zij die naar grootheid streven, moeten leren zich te vernederen. Door de schepping werd de Allerhoogste de moeder van de wereld. Wanneer iemand zijn moeder kent, erkent hij zijn zoonschap. Een wijs mens is hij die alle delen beschouwt vanuit het gezichtspunt van het geheel. Verhoud u jegens iedereen alsof ge in zijn plaats stond. Vergeld onrecht met vriendelijkheid. Indien ge de mensen liefhebt, zullen ze naar u toekomen—ge zult geen moeite hebben hen te winnen.

131:8.5

‘De Grote Allerhoogste doordringt het al: hij is aan uw linkerhand en aan uw rechter; hij schraagt de ganse schepping en woont in alle waarachtige wezens. Ge kunt de Allerhoogste niet vinden, maar evenmin kunt ge ergens heen gaan waar hij niet is. Wanneer een mens het kwade van zijn wegen inziet en van harte berouw heeft over zijn zonde, dan kan hij om vergeving vragen: hij kan de straf ontgaan; hij kan rampspoed in zegen doen verkeren. De Allerhoogste is de veilige schuilplaats voor de ganse schepping; hij is de bewaarder en verlosser van de mensheid. Wanneer ge hem dagelijks zoekt, zult ge hem vinden. Daar hij zonden kan vergeven, is hij inderdaad zeer waardevol en dierbaar voor alle mensen. Houdt altijd in gedachten dat God de mens niet beloont voor wat hij doet, maar voor wat hij is; daarom moet ge uw medemensen de helpende hand reiken zonder gedachten aan beloning. Doe het goede zonder gedachte aan voordeel voor uzelf.

131:8.6

‘Zij die de wetten van de Eeuwige kennen, zijn wijs. Onwetendheid omtrent de goddelijke wet betekent ellende en rampspoed. Zij die de wetten van God kennen, zijn ruimdenkend. Indien ge de Eeuwige kent, zal uw ziel, ofschoon uw lichaam moet vergaan, overleven in geest-dienstbaarheid. Ge zijt waarlijk wijs wanneer ge uw onbeduidendheid inziet. Wanneer ge in het licht van de Eeuwige blijft verkeren, zult ge de verlichting van de Allerhoogste genieten. Zij die zich wijden aan de dienst van de Allerhoogste, verblijden zich in dit zoeken van de Eeuwige. Wanneer de mens sterft, begint de ziel zijn vleugels uit te slaan voor de lange vlucht van de grote thuisreis.’


◄ 131:7
 
131:9 ►