◄ 131:6
Verhandeling 131
131:8 ►

De wereldreligies

7. Shinto

131:7.1

Het was nog maar kort geleden dat de geschriften van deze religie uit het Verre Oosten een plaats hadden gekregen in de bibliotheek van Alexandrië. Het was de enige wereldreligie waarvan Ganid nog nooit had gehoord. Dit geloof bevatte ook overblijfselen van de vroegere leer van Melchizedek, zoals uit de volgende uittreksels blijkt:

131:7.2

‘De Heer spreekt: “Gij allen zijt ontvangers van mijn goddelijke kracht; alle mensen genieten mijn dienstbetoon van barmhartigheid. Ik schep er grote vreugde in wanneer het aantal rechtschapenen in het hele land toeneemt. Zowel in de schoonheden der natuur als in de deugden der mensen tracht de Vorst des Hemels zich te openbaren en zijn rechtvaardige natuur te tonen. Daar de volken in de oudheid mijn naam niet kenden, manifesteerde ik mij door in de wereld geboren te worden als een zichtbaar bestaan, en ik verdroeg deze vernedering zodat de mensen mijn naam niet zouden vergeten. Ik ben de maker van hemel en aarde; de zon en de maan en alle sterren gehoorzamen aan mijn wil. Ik ben de heerser over alle schepselen op het land en in de vier zeeën. Ofschoon ik groot en oppermachtig ben, heb ik toch aandacht voor het gebed van zelfs de armste mens. Indien iemand mij zal aanbidden, zal ik zijn gebed verhoren en het verlangen zijns harten vervullen.

131:7.3

‘Telkens wanneer de mens zich overgeeft aan angst, neemt hij een stap die hem verder verwijdert van de leiding van de geest in zijn hart. Trots maakt dat wij God niet meer kunnen zien. Indien ge de hulp des hemels wilt verkrijgen, leg dan uw trots af; ieder haartje trots onderschept het verlossende licht als ware het een grote wolk. Wanneer het van binnen niet goed is met u, is het nutteloos te bidden om iets dat buiten u is. “Indien ik uw gebeden verhoor, dan is dat omdat ge voor mijn aangezicht komt met een rein hart, vrij van leugen en huichelarij, met een ziel die de waarheid weerkaatst als een spiegel. Wanneer ge onsterfelijkheid wilt verwerven, verzaak dan de wereld en kom tot mij.”’


◄ 131:6
 
131:8 ►