◄ 130:1
Verhandeling 130
130:3 ►

Op weg naar Rome

2. In Caesarea

130:2.1

Jezus en zijn vrienden bleven langer in Caesarea dan zij gedacht hadden, omdat men ontdekte dat een van de grote stuurriemen van het schip waarmee ze van plan waren te reizen, op het punt stond te splijten. De kapitein besloot in de haven te blijven totdat er een nieuwe was gemaakt. Er was een tekort aan geschoolde houtbewerkers voor dit karwei en daarom bood Jezus aan om te helpen. In de avonduren wandelden Jezus en zijn vrienden over de mooie kademuur die dienst deed als wandelweg rond de haven. Ganid genoot van de uitleg die Jezus gaf van de waterhuishouding van de stad en van de techniek om gebruik te maken van de getijden om de straten en riolen van de stad te spoelen. Deze jongeman uit India was zeer onder de indruk van de tempel van Augustus, die op een hoogte stond en bekroond werd door een kolossaal standbeeld van de Romeinse keizer. De tweede middag van hun verblijf woonden ze gedrieën een voorstelling bij in het enorme amfitheater met zijn twintigduizend zitplaatsen, en die avond gingen ze naar een Grieks toneelstuk in het theater. Dit waren de eerste voorstellingen van deze aard die Ganid ooit had bijgewoond, en hij stelde er Jezus vele vragen over. Op de morgen van de derde dag brachten zij een formeel bezoek aan het paleis van de gouverneur, want Caesarea was de hoofdstad van Palestina en de residentie van de Romeinse procurator.

130:2.2

In hun herberg logeerde ook een koopman uit Mongolië en aangezien deze man uit het Verre Oosten tamelijk goed Grieks sprak, had Jezus verscheidene lange gesprekken met hem. Deze man kwam zeer onder de indruk van de levensbeschouwing van Jezus en vergat nooit diens wijze woorden over ‘het leiden van het hemelse leven terwijl men nog op aarde is, door dagelijkse overgave aan de wil van de hemelse Vader.’ Deze koopman was een Taoïst en hij was daardoor een overtuigd gelovige geworden in de leer van een universele Godheid. Na zijn terugkomst in Mongolië begon hij deze hogere waarheden te onderrichten aan zijn buren en zakelijke relaties, en als rechtstreeks gevolg van deze activiteiten besloot zijn oudste zoon Taoïstisch priester te worden. Deze jongeman oefende zijn hele leven lang een grote invloed uit op de verbreiding van hogere waarheid. Hij werd opgevolgd door een zoon en een kleinzoon die eveneens toegewijd waren aan de leer van de Ene God—de Allerhoogste Regeerder des Hemels.

130:2.3

Hoewel de oostelijke tak van de vroege Christelijke kerk, die zijn hoofdkwartier in Filadelfia had, zich trouwer aan de leer van Jezus hield dan de broeders in Jeruzalem, was het te betreuren dat er niet iemand zoals Petrus bij was om naar China te gaan, of als Paulus om India in te trekken, waar de geestelijke voedingsbodem toen zo gunstig was om er het zaad van het nieuwe evangelie van het koninkrijk te planten. Juist dit onderricht van Jezus, zoals het door de gelovigen in Filadelfia werd aangehangen, zou een even directe, doeltreffende aantrekkingskracht hebben uitgeoefend op het denken van de geestelijk hongerende Aziatische volkeren, als de verkondiging van Petrus en Paulus in het Westen.

130:2.4

Een van de jonge mannen die op zekere dag met Jezus aan de stuurriem werkten, raakte zeer geïnteresseerd in wat Jezus van tijd tot tijd zo terloops losliet terwijl zij hard aan het werk waren op de scheepswerf. Toen Jezus te verstaan gaf dat de Vader in de hemel belangstelt in het welzijn van zijn kinderen op aarde, zei deze jonge Griek, Anaxand genaamd: ‘Als de Goden belangstelling voor mij hebben, waarom verwijderen zij dan niet de wrede, onrechtvaardige voorman uit deze werkplaats?’ Hij was verrast toen Jezus antwoordde: ‘Omdat jij weet hoe je vriendelijk moet zijn en gerechtigheid op prijs stelt, hebben de Goden deze dwalende man wellicht hierheen geleid, opdat jij hem op het betere pad zou kunnen brengen. Misschien ben jij het zout dat deze broeder meer appetijtelijk moet maken voor alle andere mensen, indien jijzelf tenminste niet smakeloos geworden bent. Zoals het nu staat, is deze man jou de baas omdat zijn slechte gewoonten een ongunstige invloed op jou hebben. Waarom laat je niet zien dat jij het kwaad de baas kunt zijn door de kracht van goedheid, zodat je de meester wordt in de hele verhouding tussen julie tweeën? Ik voorspel je dat het goede in jou het kwade in hem zou kunnen overwinnen wanneer je het een eerlijke kans zou geven. Er is geen boeiender avontuur in het leven van een sterveling dan het ervaren van de vreugde dat men de materiële levenspartner wordt van geestelijke energie en goddelijke waarheid in een van hun triomfantelijke worstelingen met de dwaling en het kwaad. Het is een wonderbaarlijke, transformerende ervaring om het levende kanaal te worden van geestelijk licht voor de sterveling die in geestelijke duisternis verkeert. Indien jij meer gezegend bent met waarheid dan deze man, dan zou zijn nood voor jou een uitdaging moeten vormen. Jij bent vast niet de lafaard die aan het strand zou kunnen toekijken hoe een medemens die niet zwemmen kan verdrinkt! Van hoeveel grotere waarde is niet de ziel van deze man die rondploetert in duisternis, vergeleken met zijn lichaam dat in het water verdrinkt!’

130:2.5

Anaxand was ten zeerste getroffen door Jezus’ woorden. Kort daarna vertelde hij aan zijn baas wat Jezus gezegd had, en die avond kwamen beiden bij Jezus om hem raad te vragen aangaande het welzijn van hun ziel. En later, toen de Christelijke boodschap in Caesarea was verkondigd, geloofden deze beide mannen, de een een Griek, de andere een Romein, in de prediking van Filippus en werden zij vooraanstaande leden van de kerk die hij stichtte. Later werd deze jonge Griek aangesteld tot rentmeester van een Romeinse centurio, Cornelius, die tot het geloof kwam door de prediking van Petrus. Anaxand bleef het licht brengen aan hen die in duisternis wandelden, tot de dagen dat Paulus gevangen zat te Caesarea. Toen kwam hij per ongeluk om het leven in de grote slachting van twintigduizend Joden, terwijl hij de lijdenden en stervenden bijstond.

130:2.6

Ganid begon nu te merken hoe zijn leermeester zijn vrije tijd doorbracht met deze ongewone persoonlijke bijstand aan zijn medemensen, en de jongeman uit India trachtte het motief voor deze voortdurende activiteiten gewaar te worden. Hij vroeg: ‘Waarom bent u zo voortdurend bezig met deze gesprekken met vreemdelingen?’ Jezus antwoordde: ‘Ganid, voor iemand die God kent, is niemand een vreemdeling. In de ervaring van het vinden van de Vader in de hemel, ontdek je dat alle mensen je broeders zijn, en dan vind je het toch niet vreemd dat iemand genoegen schept in de vreugde een nieuw ontdekte broeder te ontmoeten? Het kennismaken met je broeders en zusters, het kennen van hun problemen en leren hen lief te hebben, is de allerhoogste ervaring in het leven.’

130:2.7

Dit was een gesprek dat tot diep in de nacht duurde; in de loop ervan vroeg de jongeman Jezus hem het verschil aan te geven tussen de wil van God en de menselijke bewustzijnsdaad van het kiezen, die ook wil genoemd wordt. Wat Jezus zei kwam hierop neer: de wil van God is de weg van God, deelgenootschap met de keuze van God, terwijl een andere keuze eveneens mogelijk zou zijn. Het doen van de wil van God is daarom de progressieve ervaring van het steeds meer worden zoals God, en God is de bron en bestemming van al wat goed en schoon en waar is. De wil van de mens is de weg van de mens, de som en de kern van wat de sterfelijke mens verkiest te zijn en te doen. De wil is de welbewuste keuze van een zelf-bewust wezen die leidt tot beslissingsgedrag gegrond op intelligente overweging.

130:2.8

Die middag hadden Jezus en Ganid zich beiden vermaakt met het spelen met een zeer intelligente herdershond, en Ganid wilde weten of de hond een ziel had, of hij een wil had. In antwoord op zijn vragen zei Jezus: ‘De hond heeft een bewustzijn dat in staat is de materiële mens, zijn baas, te kennen, maar God, die geest is, niet kan kennen; daarom bezit de hond geen geestelijke natuur en kan hij geen geestelijke ervaring hebben. De hond kan wel een wil hebben die uit de natuur stamt en door training versterkt kan worden, maar dit vermogen van zijn bewustzijn is geen geestelijk vermogen en ook niet te vergelijken met de menselijke wil, aangezien het niet overdacht is—het is niet het resultaat van het onderscheiden van hogere morele bedoelingen of van het kiezen van geestelijke, eeuwige waarden. Juist het bezit van zulk een geestelijk onderscheidingsvermogen en zijn keuze voor de waarheid maakt de sterfelijke mens tot een moreel wezen, een schepsel dat in het bezit is van de attributen van geestelijke verantwoordelijkheid en het potentieel tot eeuwige overleving.’ Jezus legde verder nog uit dat de afwezigheid van zulke mentale vermogens in het dier, het onmogelijk maakte dat er zich in de dierenwereld in de tijd een taal ontwikkelt of dat zij in de eeuwigheid zoiets als de overleving van de persoonlijkheid zouden kunnen ervaren. Ten gevolge van het onderricht van deze dag geloofde Ganid nooit meer in de zielsverhuizing, het overgaan van de zielen van mensen in lichamen van dieren.

130:2.9

De volgende dag besprak Ganid dit alles met zijn vader en het was in antwoord op een vraag van Gonod dat Jezus uitlegde dat ‘een menselijke wil die geheel gericht is op het nemen van beslissingen in wereldse zaken die te maken hebben met de materiële problemen van het dierlijke bestaan, mettertijd tot ondergang gedoemd is. Zij die met geheel hun hart morele beslissingen nemen en onvoorwaardelijke geestelijke keuzes doen, raken hierdoor steeds meer vereenzelvigd met de inwonende goddelijke geest, en daardoor worden zij steeds meer getransformeerd tot de waarden van de eeuwige overleving—eindeloze voortgang in goddelijke dienstbaarheid.’

130:2.10

Diezelfde dag hoorden wij voor het eerst de gewichtige waarheid die in moderne bewoordingen uitgedrukt, luidt: ‘De wil is die manifestatie van het menselijk bewustzijn die de subjectieve bewustheid in staat stelt zich objectief uit te drukken en het verschijnsel te ervaren dat zij ernaar streeft te zijn zoals God.’ En in deze zelfde zin kan ieder mens die nadenkt en geestelijk gezind is, creatief worden.


◄ 130:1
 
130:3 ►