◄ 130:0
Verhandeling 130
130:2 ►

Op weg naar Rome

1. In Joppe—gesprek over Jona

130:1.1

Tijdens hun verblijf in Joppe ontmoette Jezus Gadiah, een Filistijnse tolk die werkte voor een zekere Simon, een leerlooier. Gonods agenten in Mesopotamië hadden veel zaken gedaan met deze Simon, en daarom wilden Gonod en zijn zoon hem op weg naar Caesarea bezoeken. Gedurende hun verblijf te Joppe werden Jezus en Gadiah goede vrienden. Deze jonge Filistijn was een zoeker naar waarheid. Jezus was een schenker van waarheid; hij was de waarheid voor die generatie op Urantia. Wanneer een groot zoeker van waarheid en een groot schenker van waarheid elkaar ontmoeten, is het resultaat een grote, bevrijdende verlichting die wordt geboren uit het ervaren van nieuwe waarheid.

130:1.2

Op zekere dag na de avondmaaltijd wandelden Jezus en de jonge Filistijn langs de zee en Gadiah, die niet wist dat deze ‘schrijver uit Damascus’ zo goed thuis was in de overleveringen van de Hebreeërs, wees Jezus de aanlegplaats waar Jona zich volgens de overlevering had ingescheept voor zijn reis naar Tarsis, die zo slecht zou aflopen. Aan het eind van zijn verhaal stelde hij Jezus deze vraag: ‘Maar geloof je dat de grote vis Jona werkelijk opslokte?’ Jezus zag dat het leven van de jongeman enorm was beïnvloed door deze overlevering en dat het nadenken daarover hem duidelijk had gemaakt dat het dwaasheid is te trachten, zijn plichten uit de weg te gaan. Jezus zei daarom niets dat de grondslag van Gadiah’s motitivatie voor het praktische leven in die periode van zijn bestaan plotseling zou kunnen doen wankelen. In antwoord op zijn vraag zei Jezus: ‘Vriend, we zijn allemaal Jona’s en we moeten evenals hij een leven leiden dat in overeenstemming is met de wil van God. Iedere keer wanneer we trachten te ontkomen aan de plicht die het leven ons heden oplegt door weg te lopen naar iets dat ons in de verte lokt, brengen wij onszelf daardoor onmiddellijk in de macht van de invloeden die niet onder leiding staan van de macht der waarheid en de kracht der rechtschapenheid. Het wegvluchten voor verplichtingen betekent het opofferen van waarheid. Het ontvluchten van de dienst van licht en leven kan alleen maar uitlopen op benauwende conflicten met de moeizame walvissen der zelfzucht, die uiteindelijk leiden tot duisternis en de dood, tenzij deze Godverzakende Jona’s, zelfs in de grootste diepten der wanhoop, hun hart richten op het zoeken van God en zijn goedheid. En wanneer zulke ontmoedigde zielen oprecht naar God zoeken—hongeren naar waarheid en dorsten naar recht—dan is er niets dat hen nog langer gevangen kan houden. In welke grote diepten ze ook gevallen mogen zijn, wanneer ze van ganser harte het licht zoeken, zal de Geest van God, de Heer des hemels, hen uit hun gevangenschap verlossen; de kwade omstandigheden des levens zullen hen uitspuwen op het droge: nieuwe gelegenheden om opnieuw te dienen en wijzer te leven.’

130:1.3

Gadiah werd zeer getroffen door Jezus’ onderricht en zij bleven daar bij de zee tot diep in de nacht met elkaar praten. En voordat zij naar hun logies teruggingen, baden zij samen en voor elkaar. Dit was dezelfde Gadiah die later luisterde naar de verkondiging van Petrus en daardoor een overtuigd gelovige werd in Jezus van Nazaret, en die op een avond een gedenkwaardige discussie had met Petrus in het huis van Dorcas. Gadiah had ook grote invloed op de uiteindelijke beslissing van Simon, de welgestelde leerhandelaar, om het Christendom te aanvaarden.

130:1.4

(In dit relaas van het persoonlijke werk van Jezus ten behoeve van zijn medestervelingen tijdens deze rondreis door het Middellandse Zee-gebied zullen wij, in overeenstemming met hetgeen ons is toegestaan, zijn woorden vrij vertalen in moderne bewoordingen, zoals die op Urantia gebruikelijk zijn ten tijde van deze weergave.)

130:1.5

Bij het laatste bezoek van Jezus aan Gadiah kwam het onderwerp goed en kwaad ter sprake. De jonge Filistijn had veel problemen doordat het naar zijn gevoelen onrechtvaardig was dat naast het goede, ook het kwaad in de wereld bestond. Hij zei: ‘Hoe kan God, als hij oneindig goed is, toelaten dat wij het leed van het kwaad moeten ondergaan; wie schept per slot van rekening het kwaad?’ In die dagen geloofden nog steeds velen dat God zowel het goede als het kwade schept, maar Jezus leerde nimmer een dergelijke dwaling. Als antwoord op deze vraag zei Jezus: ‘Broeder, God is liefde; daarom moet hij goed zijn en zijn goedheid is zo groot en werkelijk dat ze niet de kleine, onwerkelijke dingen van het kwaad kan bevatten. God is zo positief goed, dat er absoluut geen plaats in hem is voor negatief kwaad. Het kwaad is de onrijpe keuze en de onbedachtzame misstap van hen die zich verzetten tegen goedheid, die schoonheid verwerpelijk achten en ontrouw zijn aan de waarheid. Het kwaad is slechts de verkeerde aanpassing van hen die onrijp zijn, of de verstorende en misvormende invloed van onwetendheid. Het kwaad is de onvermijdelijke duisternis die de onverstandige verwerping van het licht op de hielen volgt. Het kwaad is datgene wat duister is en onwaar en dat, wanneer het bewust wordt omhelsd en opzettelijk onderschreven, tot zonde wordt.

130:1.6

‘Je Vader in de hemel heeft, door je de macht te verlenen om te kiezen tussen waarheid en dwaling, het potentiële negatief geschapen van de positieve weg van licht en leven; maar zulke dwalingen in het kwaad bestaan niet werkelijk, totdat een denkend wezen op een gegeven moment wil dat zij bestaan door een verkeerde keuze te doen inzake de levensweg. Later wordt dan dit kwaad tot zonde verheven door de welbewuste, opzettelijke keuze van dit eigenzinnige, opstandige schepsel. Dit is de reden waarom onze Vader in de hemel toelaat dat het goede en het kwade samengaan tot aan het einde van het leven, zoals ook de natuur toelaat dat de tarwe en het onkruid samen opgroeien tot aan de oogst.’ Gadiah was geheel tevredengesteld door het antwoord van Jezus op zijn vraag, nadat het gesprek dat erop volgde hem de werkelijke betekenis van deze gewichtige uitspraken duidelijk had gemaakt.


◄ 130:0
 
130:2 ►