◄ 128:4
Verhandeling 128
128:6 ►

Jezus als jongeman

5. Het vierentwintigste jaar (A.D. 18)

128:5.1

Dit was het eerste jaar dat Jezus betrekkelijk vrij was van de verantwoordelijkheid voor zijn familie. Jakobus slaagde er zeer goed in het huisgezin te besturen terwijl Jezus hem met raad en geld terzijde stond.

128:5.2

In de week na het Paasfeest van dit jaar kwam er een jongeman uit Alexandrië naar Nazaret om voor later in het jaar een ontmoeting te regelen, ergens aan de kust van Palestina, tussen Jezus en een groep Joden uit Alexandrië. Er werd afgesproken dat deze bespreking halverwege juni zou plaatsvinden, en Jezus ging naar Caesarea om vijf vooraanstaande Joden uit Alexandrië te ontmoeten, die hem dringend verzochten zich als godsdienstleraar in hun stad te vestigen, waarbij zij hem als eerste stimulans de positie van assistent van de chazan van hun belangrijkste synagoge aanboden.

128:5.3

De woordvoerder van dit comité legde aan Jezus uit dat Alexandrië voorbestemd was het belangrijkste centrum van de Joodse cultuur te worden voor de gehele wereld: dat de Hellenistische stroming in de Joodse aangelegenheden de Babylonische denkrichting praktisch was voorbijgestreefd. Zij herinnerden Jezus aan het onheilspellende gerommel van rebellie in Jeruzalem en in geheel Palestina en zij verzekerden hem dat iedere opstand van de Palestijnse Joden gelijk zou staan met nationale zelfmoord, dat de ijzeren hand van Rome de rebellie binnen drie maanden zou neerslaan, en dat Jeruzalem verwoest zou worden en de tempel afgebroken, zodat er geen steen op de andere gelaten zou worden.

128:5.4

Jezus luisterde naar alles wat zij te zeggen hadden, dankte hen voor hun vertrouwen, en zei in het kort samengevat, ter verklaring van zijn weigering om naar Alexandrië te komen: ‘Mijn uur is nog niet gekomen.’ Zij waren onthutst door zijn ogenschijnlijke onverschilligheid ten aanzien van de eer die zij hem hadden willen bewijzen. Voordat zij afscheid van Jezus namen, boden zij hem een beurs met geld aan, als teken van hoogachting van zijn vrienden in Alexandrië en als vergoeding voor de tijd en kosten die hij had gemaakt om naar Caesarea te komen voor deze bespreking met hen. Maar ook het geld weigerde hij, met de woorden: ‘Het huis van Jozef heeft nooit aalmoezen ontvangen, en wij kunnen niet andermans brood eten zo lang ik sterke armen heb en mijn broers kunnen werken.’

128:5.5

Zijn vrienden uit Egypte scheepten zich in voor de thuisreis en in latere jaren, toen zij geruchten vernamen over de scheepsbouwer in Kafarnaüm die zulk een beroering teweeg bracht in Palestina, waren er slechts weinigen onder hen die vermoedden dat hij het volwassen geworden kindje van Betlehem was, en dezelfde vreemde Galileeër die met zo weinig plichtplegingen hun uitnodiging om een groot leraar in Alexandrië te worden, had afgewezen.

128:5.6

Jezus keerde terug naar Nazaret. De resterende zes maanden van dit jaar vormden de minst bewogen periode uit zijn gehele levensloop. Hij genoot van dit tijdelijke respijt van zijn gewone programma van problemen die moesten worden opgelost en moeilijkheden die overwonnen moesten worden. Hij had veel innerlijke omgang met zijn Vader in de hemel en boekte enorme vooruitgang in het leren beheersen van zijn menselijk bewustzijn.

128:5.7

Maar op de werelden in tijd en ruimte hebben de zaken der mensen nooit lang een soepel verloop. In december had Jakobus een persoonlijk gesprek met Jezus, waarin hij hem vertelde dat hij een grote liefde had opgevat voor Esta, een jonge vrouw in Nazaret, en dat zij graag te eniger tijd zouden willen trouwen indien dit geregeld kon worden. Hij wees op het feit dat Jozef spoedig achttien jaar zou worden en dat het voor hem een goede ervaring zou zijn als waarnemend hoofd van de familie op te treden. Jezus gaf Jakobus toestemming om over twee jaar te trouwen, op voorwaarde dat hij gedurende die twee jaar Jozef voldoende zou hebben opgeleid om de leiding thuis over te nemen.

128:5.8

En nu begon er van allerlei te gebeuren—er hingen huwelijken in de lucht. Het feit dat Jakobus erin was geslaagd de toestemming van Jezus te verkrijgen voor zijn huwelijk, gaf Mirjam de moed om haar broer-vader ook met haar plannen te benaderen. Jakob, de jonge steenhouwer en metselaar, de vroegere verdediger van Jezus, die nu zakelijk samenwerkte met Jakobus en Jozef, had reeds lange tijd geprobeerd Mirjams hand te winnen. Toen Mirjam haar plannen aan Jezus had voorgelegd, zei hij haar dat Jakob bij hem moest komen om formeel haar hand te vragen en hij beloofde haar zijn zegen aan hun huwelijk te zullen geven, zodra zij er zeker van was dat Marta in staat was haar plichten als oudste dochter op zich te nemen.

128:5.9

Wanneer hij thuis was, bleef hij lesgeven aan de avondschool, drie keer per week. Op de Sabbat las hij in de synagoge dikwijls voor uit de Schrift, praatte met zijn moeder, onderrichtte de kinderen en gedroeg zich in het algemeen als een waardig en gerespecteerd burger van Nazaret in de gemeenschap van Israel.


◄ 128:4
 
128:6 ►