◄ 128:2
Verhandeling 128
128:4 ►

Jezus als jongeman

3. Het drieëntwintigste jaar (A.D. 17)

128:3.1

Dit jaar werd de financiële druk iets minder, daar er nu vier aan het werk waren. Mirjam verdiende aardig door de verkoop van melk en boter; Marta was bedreven geworden in het weven. De koopsom voor de reparatiewerkplaats was voor meer dan een derde afbetaald. De situatie was zodanig, dat Jezus gedurende drie weken zijn werk kon neerleggen om Simon mee te nemen naar Jeruzalem voor het Paasfeest, sedert het overlijden van zijn vader de langste tijd dat hij zijn dagelijkse arbeid kon laten rusten.

128:3.2

Zij reisden naar Jeruzalem via de Dekapolis en door Pella, Gerasa, Filadelfia, Hesbon, en Jericho. Ze keerden naar Nazaret terug langs de kustroute, waarbij ze Lydda, Joppe, en Caesarea aandeden, en vandaar gingen ze om de berg Karmel heen naar Ptolemaïs en Nazaret. Door deze tocht raakte Jezus tamelijk goed bekend met geheel Palestina ten noorden van het district Jeruzalem.

128:3.3

In Filadelfia maakten Jezus en Simon kennis met een koopman uit Damascus die zo’n grote genegenheid voor het tweetal uit Nazaret opvatte, dat hij erop stond dat zij bij hem in zijn hoofdkantoor te Jeruzalem bleven logeren. Terwijl Simon de tempel bezocht, bracht Jezus een groot gedeelte van zijn tijd door met deze ontwikkelde, bereisde man en spraken zij over aangelegenheden in de wereld. Deze koopman bezat meer dan vierduizend karavaankamelen; hij had belangen in de gehele Romeinse wereld en was nu op weg naar Rome. Hij stelde voor dat Jezus naar Damascus zou komen om daar te gaan werken in zijn importzaak van goederen uit het Oosten, maar Jezus legde hem uit dat hij zich niet gerechtigd voelde op dat ogenblik zo ver bij zijn familie vandaan te gaan. Maar op weg naar huis gingen zijn gedachten dikwijls uit naar die verre steden en naar de zelfs nog verder gelegen landen in het Verre Westen en het Verre Oosten, waarover hij zo dikwijls had horen spreken door de karavaanreizigers en-leiders.

128:3.4

Simon genoot zeer van zijn bezoek aan Jeruzalem. Hij werd, zoals het behoorde, opgenomen in de gemeenschap van Israel tijdens de inwijding van de nieuwe zonen der wet ter gelegenheid van het Paasfeest. Terwijl Simon de ceremoniën van het Paasfeest bijwoonde, mengde Jezus zich tussen de drommen bezoekers en had vele belangwekkende persoonlijke gesprekken met talrijke niet-Joodse proselieten.

128:3.5

Het opmerkelijkste van al deze contacten was misschien wel dat met een jonge Hellenist, die Stefanus heette. Deze jonge man bezocht Jeruzalem voor de eerste keer en ontmoette Jezus toevallig op de donderdagmiddag van de Paasweek. Terwijl zij beiden rondwandelden en het paleis van Asmon bekeken, begon Jezus terloops het gesprek dat ten gevolge had dat zij belangstelling voor elkaar kregen, en dat tot een discussie van vier uur leidde over de weg des levens, de ware God en de verering van hem. Stefanus raakte enorm onder de indruk van hetgeen Jezus zei; hij vergat diens woorden nooit meer.

128:3.6

Dit was dezelfde Stefanus die later een gelovige werd in het onderricht van Jezus en die dit jonge evangelie zo stoutmoedig verkondigde, dat hij door woedende Joden gestenigd werd. De ongewone stoutmoedigheid waarmee Stefanus zijn visie op het nieuwe evangelie verkondigde, was ten dele het rechtstreekse gevolg van dit vroegere gesprek met Jezus. Doch Stefanus had nooit het flauwste vermoeden dat de Galileeër met wie hij zo’n vijftien jaar tevoren had gesproken, dezelfde persoon was die hij later verkondigde als de Verlosser van de wereld en voor wie hij zo spoedig zou sterven, waardoor hij de eerste martelaar werd van het zich ontwikkelende, nieuwe Christelijke geloof. Toen Stefanus zijn leven gaf als prijs voor zijn aanval op de Joodse tempel en haar traditionele gebruiken, was één van de toeschouwers een zekere Saulus, een burger uit Tarsus. En toen Saulus zag hoe deze Griek voor zijn geloof kon sterven, ontwaakten er gevoelens in zijn hart die hem uiteindelijk ertoe brachten de zaak te omhelzen waarvoor Stefanus was gestorven; later werd hij de ondernemende en ontembare Paulus, de filosoof, zoal niet de enige grondlegger, van de Christelijke religie.

128:3.7

Op de zondag na de Paasweek begonnen Simon en Jezus aan de terugtocht naar Nazaret. Simon vergat nooit meer wat Jezus hem op deze tocht leerde. Hij had altijd van Jezus gehouden, maar nu kreeg hij het gevoel dat hij zijn vader-broer had leren kennen. Zij hadden vele openhartige gesprekken terwijl zij door het land trokken en hun maaltijden gereedmaakten langs de kant van de weg. Ze kwamen donderdagmiddag thuis en door over zijn ervaringen te vertellen zorgde Simon er die avond voor dat de familie laat ging slapen.

128:3.8

Maria was zeer verstoord toen zij van Simon hoorde dat Jezus het grootste deel van zijn tijd in Jeruzalem had ‘doorgebracht met de vreemdelingen, in het bijzonder met diegenen die uit verre landen kwamen.’ De familie van Jezus kon nooit zijn grote belangstelling voor mensen begrijpen, zijn sterke behoefte om met hen te praten, te horen hoe zij leefden, en uit te vinden wat er in hun gedachten omging.

128:3.9

Meer en meer werd het gezin in Nazaret in beslag genomen door hun directe, menselijke problemen; over de toekomstige zending van Jezus werd niet dikwijls gesproken, en zeer zelden sprak hij zelf over zijn toekomstige loopbaan. Zijn moeder dacht er zelden aan dat hij een kind der belofte was. Langzamerhand had zij de gedachte laten varen dat Jezus een goddelijke missie op aarde zou vervullen, en toch herleefde haar geloof bij tijd en wijle wanneer zij zich bezon en dacht aan het bezoek van Gabriël, voordat het kind werd geboren.


◄ 128:2
 
128:4 ►