◄ 127:2
Verhandeling 127
127:4 ►

De jongelingsjaren

3. Het achttiende jaar (A.D. 12)

127:3.1

In de loop van dit jaar werd al het familiebezit van de hand gedaan, behalve het huis en de tuin. De laatste bezitting in Kafarnaüm, reeds met hypotheek bezwaard, werd verkocht. (Er restte hun nu nog slechts een voorwaardelijk eigendomsrecht op een ander pand in Kafarnaüm.) De opbrengst werd gebruikt voor het betalen van belasting, voor de aanschaf van enig nieuw gereedschap voor Jakobus, en om een aanbetaling te doen op het bevoorradings- en reparatiebedrijf, dicht bij het karavaanterrein, dat eerst van de familie was geweest en dat Jezus nu voorstelde terug te kopen, aangezien Jakobus oud genoeg was om in de werkplaats thuis te werken en Maria te helpen met het werk in huis. Nu de financiële druk voorlopig minder was, besloot Jezus Jakobus mee te nemen naar het Paasfeest. Om alleen te zijn, gingen ze een dag eerder dan nodig was op weg naar Jeruzalem, reizend via Samaria. Ze gingen te voet, en Jezus vertelde Jakobus over de historische plaatsen die zij onderweg passeerden, zoals zijn vader hem had onderricht toen zij vijf jaar geleden dezelfde reis maakten.

127:3.2

Op hun tocht door Samaria zagen ze vele onbekende bezienswaardigheden. Tijdens deze reis bespraken zij veel van hun persoonlijke, familie- en nationale problemen. Jakobus was een heel religieus type jongen, en hoewel hij het niet helemaal eens was met zijn moeder ten aanzien van het weinige dat hij wist van de plannen voor het levenswerk van Jezus, zag hij wel uit naar de tijd dat hij in staat zou zijn de verantwoordelijkheid voor het gezin op zich te nemen zodat Jezus aan zijn missie kon beginnen. Hij was heel dankbaar dat Jezus hem meenam naar het Paasfeest, en zij bespraken de toekomst uitvoeriger dan ooit tevoren.

127:3.3

Jezus dacht veel na tijdens hun tocht door Samaria, in het bijzonder te Betel en toen zij uit de put van Jakob dronken. Hij en zijn broer bespraken de overleveringen over Abraham, Isaak, en Jakob. Jezus gaf zich veel moeite om Jakobus voor te bereiden op wat hij zou gaan meemaken in Jeruzalem, zodat hij minder geschokt zou zijn dan hijzelf bij zijn eerste bezoek aan de tempel. Maar Jakobus trok zich de aanblik van sommige van deze taferelen minder aan. Hij gaf enig commentaar op de oppervlakkige en nonchalante wijze waarop sommigen van de priesters hun taak verrichtten, maar over het geheel genomen genoot hij zeer van zijn verblijf in Jeruzalem.

127:3.4

Jezus nam Jakobus mee naar Betanië voor de Paasmaaltijd. Simon was ter ruste gelegd bij zijn vaderen, en Jezus werd nu het hoofd van de Pascha-familie in dit huis, want hij had het paaslam meegebracht uit de tempel.

127:3.5

Na de Paasmaaltijd ging Maria bij Jakobus zitten praten, terwijl Marta, Lazarus, en Jezus tot laat in de nacht met elkaar spraken. De volgende dag woonden zij de diensten in de tempel bij en werd Jakobus opgenomen in de gemeenschap van Israel. Toen zij die morgen stilhielden boven op de Olijfberg om de tempel te aanschouwen, slaakte Jakobus uitroepen van bewondering, terwijl Jezus zwijgend naar Jeruzalem blikte. Jakobus kon het gedrag van zijn broer niet begrijpen. Die avond gingen ze weer terug naar Betanië, en ze zouden de volgende dag naar huis vertrokken zijn, als Jakobus er niet zo op had aangedrongen nog een bezoek aan de tempel te brengen, omdat hij de leraren wilde horen. Hoewel dit waar was, hoopte hij heimelijk in zijn hart dat hij Jezus zou horen deelnemen aan de discussies, zoals hij zijn moeder had horen vertellen. Dus gingen ze naar de tempel en luisterden naar de discussies, maar Jezus stelde geen vragen. Het kwam dit ontwakend menselijk-goddelijk bewustzijn allemaal zo kinderachtig en onbeduidend voor—hij kon alleen maar medelijden hebben. Jakobus was teleurgesteld dat Jezus niets zei. Op zijn vragen antwoordde Jezus slechts: ‘Mijn uur is nog niet aangebroken.’

127:3.6

De volgende dag reisden ze naar huis via Jericho en het Jordaandal, en onderweg vertelde Jezus veel verhalen, ook over zijn vorige reis langs deze weg, toen hij dertien jaar was.

127:3.7

Toen ze weer terug waren in Nazaret, ging Jezus aan het werk in de oude reparatiewerkplaats van de familie en hij monterde zeer op doordat hij nu iedere dag zoveel mensen kon ontmoeten uit alle delen van het land en uit de omliggende gebieden. Jezus hield echt van mensen—gewone mensen. Iedere maand deed hij afbetalingen op de werkplaats en geholpen door Jakobus bleef hij zorgen voor het levensonderhoud van het gezin.

127:3.8

Verscheidene malen per jaar, wanneer er geen bezoekers waren die op de Sabbat in de synagoge uit de schrift konden voorlezen, bleef Jezus dit doen, en vele malen leverde hij ook commentaar op de lezing, maar gewoonlijk koos hij de schriftgedeelten zo, dat commentaar onnodig was. Hij was kundig en las de verschillende passages in zo’n volgorde dat zij elkaar verduidelijkten. Indien het weer het toeliet, nam hij zijn broers en zusjes op de Sabbatmiddag altijd mee naar buiten om te wandelen in de natuur.

127:3.9

Omstreeks deze tijd richtte de chazan een club op voor jongemannen om over filosofische onderwerpen te discussiëren; dit gezelschap vergaderde ten huize van de verschillende leden en ook dikwijls bij de chazan zelf, en Jezus werd een vooraanstaand lid van deze groep. Op deze wijze kon hij iets van het plaatselijk aanzien herwinnen dat hij verloren had toen kortgeleden de nationalistische geschillen waren gerezen.

127:3.10

Hoewel zijn sociale leven beperkt was, verwaarloosde hij het niet geheel en al. Hij had vele goede vrienden en standvastige bewonderaars, zowel onder de jonge mannen als de jonge vrouwen van Nazaret.

127:3.11

In september kwamen Elisabet en Johannes de familie in Nazaret opzoeken. Johannes, die zijn vader had verloren, was van plan naar de heuvels in Judea terug te gaan om zich met landbouw en schapenfokkerij bezig te houden, tenzij Jezus hem zou adviseren in Nazaret te blijven en timmerman te worden of een ander ambacht aan te pakken. Zij wisten niet dat de familie in Nazaret vrijwel zonder geld zat. Hoe langer Maria en Elisabet over hun zonen spraken, hoe stelliger zij tot de overtuiging kwamen dat het voor de twee jongemannen goed zou zijn om samen te werken en elkaar vaker te zien.

127:3.12

Jezus en Johannes hadden vele gesprekken, en bepraatten enkele zeer vertrouwelijke en persoonlijke zaken. Aan het einde van dit bezoek besloten zij elkaar niet weer te zien totdat zij elkaar zouden ontmoeten in hun openbare optreden, wanneer ‘de hemelse Vader hen geroepen zou hebben’ tot hun werk. Door wat hij in Nazaret zag, raakte Johannes er sterk van overtuigd dat hij naar huis moest gaan en moest werken om zijn moeder te onderhouden. Hij kreeg ook de overtuiging dat hij deel zou uitmaken van de levensmissie van Jezus, maar hij zag in dat Jezus nog vele jaren in beslag zou worden genomen met het grootbrengen van zijn familie; hij had er dus veel meer vrede mee om naar huis terug te gaan en zich te wijden aan de zorg voor hun kleine boerderij en te voorzien in de behoeften van zijn moeder. Jezus en Johannes ontmoetten elkaar niet weer tot aan de dag toen de Zoon des Mensen zich bij de Jordaan liet dopen.

127:3.13

Op zaterdagmiddag, 3 december van dat jaar, sloeg de dood voor de tweede keer toe in dit gezin te Nazaret. De kleine Amos, hun baby-broertje, stierf na een week van hoge koorts. Toen Maria deze tijd van rouw had doorgemaakt met haar eerstgeboren zoon als enige steun en toeverlaat, erkende zij Jezus ten slotte volledig als het werkelijke hoofd van het gezin; en hij was waarlijk een eerzaam hoofd.

127:3.14

Vier jaar lang was hun levensstandaard achteruit gegaan; jaar op jaar voelden zij steeds meer het nijpen van de armoede. Aan het einde van dit jaar zagen zij zich voor een van de moeilijkste ervaringen geplaatst in al hun geworstel om uit de zorgen te raken. Jakobus was nog niet zo ver dat hij veel verdiende, en de extra uitgaven van een begrafenis waren ontstellend. Maar Jezus zei steeds tegen zijn ongeruste, treurende moeder: ‘Moeder-Maria, verdriet zal ons niet helpen; we doen allemaal ons best en een glimlach van onze moeder zou ons zelfs misschien inspireren om nog meer ons best te doen. Iedere dag weer worden we gesterkt voor deze taken door onze hoop op betere dagen in de toekomst.’ Zijn vastberaden, praktische optimisme was echt aanstekelijk; alle kinderen leefden in een sfeer van verwachting van betere tijden en betere zaken. Deze hoopvolle moed droeg zeer veel bij tot de ontwikkeling van sterke, edele karakters, in weerwil van de armoede die hen bedrukte.

127:3.15

Jezus bezat de bekwaamheid om al zijn krachten van verstand, ziel, en lichaam doeltreffend te mobiliseren voor de taak die onmiddellijk voor hem lag. Hij kon zijn diepgaande verstand concentreren op het ene probleem dat hij wilde oplossen, en dit, samen met zijn onuitputtelijk geduld, stelde hem in staat rustig de beproevingen van een moeilijk bestaan als sterveling te doorstaan—te leven ‘als ziende de Onzienlijke.’


◄ 127:2
 
127:4 ►