◄ 124:3
Verhandeling 124
124:5 ►

De latere kinderjaren van Jezus

4. Het twaalfde jaar (A.D. 6)

124:4.1

Dit was een veelbewogen jaar in het leven van Jezus. Hij bleef vooruitgaan op school en was onvermoeibaar in zijn studie van de natuur, terwijl hij ook steeds meer studie maakte van de wijzen waarop mensen in hun levensonderhoud voorzien. Hij begon regelmatig te werken in de timmermanswerkplaats thuis en het werd hem toegestaan zijn verdiensten zelf te beheren, een zeer ongewone regeling in een Joodse familie. Dit jaar leerde hij ook dat het verstandiger was zulke zaken geheim te houden binnen het gezin. Hij werd zich bewust van de wijze waarop hij in het dorp moeilijkheden had veroorzaakt, en werd van toen af aan steeds verstandiger in het verborgen houden van alles waardoor men hem anders dan zijn kameraden zou kunnen zien.

124:4.2

Dit hele jaar lang kende hij vele perioden van onzekerheid, zoal niet van daadwerkelijke twijfel, over de natuur van zijn missie. Zijn menselijke bewustzijn dat zich op natuurlijke wijze ontwikkelde, begreep nog niet ten volle de werkelijkheid van zijn tweeledige natuur. Het feit dat hij één enkele persoonlijkheid bezat, maakte het hem moeilijk om bewust de dubbele oorsprong te herkennen van de factoren waaruit de natuur die met diezelfde persoonlijkheid was verbonden, bestond.

124:4.3

Vanaf deze tijd slaagde hij er steeds beter in goed om te gaan met zijn broers en zusjes. Hij werd steeds tactvoller, was altijd meelevend en bedacht op hun welzijn en geluk, en had een goede verstandhouding met hen tot aan het begin van zijn optreden in het openbaar. Om nog explicieter te zijn: hij kon uitstekend opschieten met Jakobus, Mirjam, en de twee jongsten, Amos en Ruth, die toen nog niet geboren waren. Met Marta kon hij ook redelijk goed overweg. De moeilijkheden die hij thuis ondervond, kwamen voornamelijk voort uit wrijving met Jozef en Judas, vooral met de laatste.

124:4.4

Het was een moeilijke ervaring voor Jozef en Maria om op zich te nemen deze combinatie van goddelijkheid en menselijkheid, waarvan geen precedent bestond, groot te brengen en het strekt hun tot grote eer dat zij zich zo trouw en met zulk goed gevolg van hun ouderlijke verantwoordelijkheid kweten. Jezus’ ouders realiseerden zich steeds meer dat er iets bovenmenselijks leefde in deze oudste zoon, maar het kwam nooit ook maar in de verte bij hen op dat deze zoon van belofte inderdaad en in waarheid de feitelijke schepper was van dit plaatselijk universum met zijn dingen en wezens. Jozef en Maria leefden en stierven zonder dat zij ooit vernamen dat hun zoon Jezus in werkelijkheid de Universum-Schepper was, geïncarneerd als sterveling.

124:4.5

Jezus gaf dit jaar meer dan ooit aandacht aan de muziek en bleef thuis lesgeven aan zijn broers en zusjes. Omstreeks deze tijd werd de jongen zich duidelijk bewust van het verschil in zienswijze tussen Jozef en Maria ten aanzien van de aard van zijn missie. Hij dacht veel na over dit verschil in inzicht tussen zijn ouders, omdat hij hun discussies vaak kon horen als zij dachten dat hij vast sliep. Meer en meer helde hij over naar de zienswijze van zijn vader, zodat zijn moeder later wel pijnlijk getroffen moest worden toen zij besefte dat haar zoon haar leiding langzamerhand begon af te wijzen in zaken die zijn levensloop betroffen. Naarmate de jaren verstreken, werd deze kloof van wanbegrip dan ook wijder. Maria begreep steeds minder de betekenis van Jezus’ missie en steeds vaker voelde deze goede moeder zich gekrenkt doordat haar geliefde zoon niet aan haar dierbaarste verwachtingen voldeed.

124:4.6

In Jozef groeide het geloof in de geestelijke natuur van Jezus’ zending. En als er geen andere, belangrijker redenen in het spel waren geweest, dan lijkt het wel een ongelukkige zaak dat hij niet kon beleven dat zijn opvatting aangaande de zelfschenking van Jezus op aarde in vervulling ging.

124:4.7

In zijn laatste schooljaar, toen hij twaalf jaar was, opperde Jezus bedenkingen tegen zijn vader aangaande het Joodse gebruik om het stukje perkament dat aan de deurpost was genageld, iedere keer bij het naar binnen of naar buiten gaan met de vinger aan te raken en dan de vinger te kussen die het perkament had aangeraakt. Als onderdeel van dit ritueel was het gebruikelijk te zeggen: ‘De Heer zal onze uitgang en onze ingang bewaren, van nu aan tot in eeuwigheid.’ Jozef en Maria hadden Jezus meermalen verteld wat de redenen waren om geen beelden of tekeningen te maken en hadden daarbij uiteengezet dat zulke voortbrengselen voor afgodische doeleinden gebruikt zouden kunnen worden. Ofschoon Jezus hun veroordeling van beelden en tekeningen niet geheel kon begrijpen, had hij een sterk gevoel voor consequentheid; hij wees zijn vader er dan ook op dat dit gewoontegetrouwe eerbetoon aan het perkament aan de deurpost in wezen afgoderij was. Jozef verwijderde het perkament nadat Jezus deze bedenkingen tegen hem geuit had.

124:4.8

In de loop der tijd droeg Jezus er veel toe bij om hun uitoefening van religieuze formaliteiten te veranderen, zoals het familiegebed en andere gebruiken. In Nazaret was in dit opzicht veel mogelijk, want de plaatselijke synagoge stond onder invloed van rabbi’s van een vrijzinnige school, waarvan de welbekende Nazareense leraar Jose het voorbeeld was.

124:4.9

Dit hele jaar en de twee volgende jaren leed Jezus psychisch ernstig tengevolge van zijn constante inspanning om zijn persoonlijke zienswijzen met betrekking tot religieuze praktijken en sociale hoffelijkheid aan te passen aan de gevestigde opvattingen van zijn ouders. Hij werd innerlijk verscheurd door het conflict tussen zijn behoefte trouw te zijn aan zijn eigen overtuigingen, en zijn geweten dat hem zei zich plichtsgetrouw te onderwerpen aan zijn ouders: zijn grootste conflict was tussen de twee grote geboden die de belangrijkste plaats innamen in zijn jeugdige denken. Het ene was: ‘Wees trouw aan de voorschriften van je hoogste overtuiging van waarheid en rechtvaardigheid.’ Het andere was: ‘Eer je vader en je moeder, want zij hebben je het leven en het levensonderhoud geschonken.’ Hij onttrok zich echter nooit aan de verantwoordelijkheid om dagelijks de noodzakelijke aanpassingen te maken tussen het terrein van trouw aan zijn persoonlijke overtuigingen en dat van plicht jegens de eigen familie, en hij bereikte de voldoening dat hij zijn persoonlijke overtuigingen en zijn familieverplichtingen steeds harmonischer met elkaar kon combineren tot een meesterlijke conceptie van groepssolidariteit, gebaseerd op loyaliteit, billijkheid, verdraagzaamheid en liefde.


◄ 124:3
 
124:5 ►