◄ 118:6
Verhandeling 118
118:8 ►

Allerhoogst en Ultiem—tijd en ruimte

7. Alwetendheid en predestinatie

118:7.1

De functie van Schepper-wil en schepsel-wil opereert in het groot universum binnen de beperkingen van, en in overeenstemming met, de mogelijkheden die zijn vastgelegd door de Meester-Architecten. De voorbeschikking van deze maximale beperkingen betekent echter geenszins dat de soevereiniteit van de wil van het schepsel binnen deze grenzen wordt beknot. Ultieme voorkennis—volledig rekening houden met alle eindige keuze—vormt evenmin een beknotting van de eindige wil. Een volwassen, vooruitziend mens kan de beslissing van een jongere metgezel misschien heel nauwkeurig voorspellen, maar deze voorkennis neemt niets weg van de vrijheid en echtheid van die beslissing zelf. De Goden hebben het bereik van de activiteit van de onvolwassen wil wijselijk beperkt, maar binnen deze welomlijnde grenzen is zij niettemin ware wil.

118:7.2

Zelfs de allerhoogste correlatie van alle verleden, huidige en toekomstige keuzen ontkracht de authenticiteit van dit kiezen niet. Zij is veeleer een aanwijzing van de voorbeschikte richting waarin de kosmos zich ontwikkelt, en duidt op voorkennis van de volitionele wezens die al dan niet verkiezen een medebepalend deel te worden van de experiëntiële actualisatie van alle werkelijkheid.

118:7.3

Dwaling in het eindige kiezen is aan de tijd gebonden en door de tijd begrensd. Zij kan alleen in de tijd bestaan en binnen de evoluerende tegenwoordigheid van de Allerhoogste. Zulk verkeerd kiezen is mogelijk in de tijd en wijst (behalve op de onvolledigheid van de Allerhoogste) op dat bepaalde keuzegebied dat aan onvolwassen schepselen geschonken moet worden, willen zij voortgang maken in het universum door vrijwillig in contact te treden met de werkelijkheid.

118:7.4

Zonde in de door de tijd bepaalde ruimte is een duidelijk bewijs van de vrijheid—zelfs ongebondenheid—van de eindige wil in de tijd. Zonde is een uitbeelding van onvolwassenheid, die verblind is door de vrijheid van de relatief soevereine wil van persoonlijkheid, en de allerhoogste verplichtingen en taken van het kosmische burgerschap niet ziet.

118:7.5

Ongerechtigheid in de eindige domeinen onthult de vluchtige werkelijkheid van alle zelfheid die niet met God is geïdentificeerd. Alleen wanneer een schepsel zich met God gaat identificeren, wordt hij waarlijk werkelijk in de universa. De eindige persoonlijkheid is niet zelf-geschapen, maar in de keuze-arena van de superuniversa bepaalt zij zelf wel haar bestemming.

118:7.6

De schenking van leven stelt materiële energiesystemen in staat zichzelf te bestendigen, zich voort te planten en zich aan te passen. De schenking van persoonlijkheid verleent levende organismen de verdere prerogatieven van zelfbeschikking, van zelfontwikkeling, en van zelf-identificatie met een fusie-geest van de Godheid.

118:7.7

Subpersoonlijke levende dingen wijzen op bewustzijn dat energie-materie activeert, eerst in de gedaante van fysische beheersers, en vervolgens als assisent-bewustzijnsgeesten. De gave van persoonlijkheid komt van de Vader en verleent het levende systeem unieke prerogatieven van keuze. Maar wanneer de persoonlijkheid het voorrecht heeft dat zij uit eigen wil mag kiezen om zich met de werkelijkheid te identificeren, en wanneer dit een echte, vrije keuze is, dan moet de persoonlijkheid in ontwikkeling ook de keuze kunnen maken om zichzelf in verwarring te brengen, zichzelf te ontwrichten en zichzelf te vernietigen. De mogelijkheid van kosmische zelfvernietiging is niet te vermijden, indien de persoonlijkheid in ontwikkeling waarlijk vrij moet zijn in het uitoefenen van zijn eindige wil.

118:7.8

Daarom is het veiliger om de keuzemogelijkheid van persoonlijkheden op alle lagere niveaus van bestaan in te perken. De keuzemogelijkheid wordt steeds ruimer bij de opgang door de universa: de keuzemogelijkheid benadert uiteindelijk goddelijke vrijheid wanneer de opgaande persoonlijkheid goddelijkheid van status bereikt, de allerhoogste vorm van toewijding aan de doeleinden van het universum, de voltooiing van het verwerven van kosmische wijsheid, en de finaliteit van de identificatie van het schepsel met de wil en de weg van God.


◄ 118:6
 
118:8 ►