◄ 118:0
Verhandeling 118
118:2 ►

Allerhoogst en Ultiem—tijd en ruimte

1. Tijd en eeuwigheid

118:1.1

Het is dienstig voor de kosmische oriëntatie van de mens dat hij zich zoveel mogelijk begrip verwerft aangaande de betrekking van de Godheid tot de kosmos. Terwijl de absolute Godheid eeuwig is van natuur, zijn de Goden verbonden met de tijd, als een ervaring in de eeuwigheid. In de evolutionaire universa is eeuwigheid eeuwigdurendheid in de tijd—het eeuwigdurende nu.

118:1.2

De persoonlijkheid van het sterfelijke schepsel kan zich vereeuwigen door zelf-identificatie met de inwonende geest, door de techniek van het kiezen voor het doen van de wil van de Vader. Zulk een consecratie van de wil komt neer op de verwezenlijking van de eeuwigheidswerkelijkheid van voornemen. Dit betekent dat het voornemen van het schepsel vast is komen te staan met betrekking tot de opeenvolging van momenten; anders gezegd, dat de opeenvolging van momenten geen verandering te zien zal geven in het voornemen van het schepsel. Of het een miljoen of een miljard momenten zijn maakt geen verschil. Aantallen hebben geen betekenis meer ten aanzien van het voornemen van het schepsel. Zo resulteert de keuze van het schepsel plus Gods keuze in de eeuwige werkelijkheden van de nimmer-eindigende verbintenis van de geest van God en de natuur van de mens in de eeuwige dienst van de kinderen Gods en van hun Paradijs-Vader.

118:1.3

Er bestaat een rechtstreeks verband tussen volwassenheid en de eenheid van tijdsbewustzijn in ieder gegeven verstand. De tijdseenheid kan een dag, een jaar, of een nog langere periode zijn, maar zij is onvermijdelijk het criterium aan de hand waarvan het bewuste zelf de omstandigheden des levens evalueert, en waardoor het concipiërende verstand de feiten van het bestaan in de tijd meet en evalueert.

118:1.4

Ervaring, wijsheid en oordeelkundigheid zijn de nevenverschijnselen van het langer worden van de tijdseenheid in de ervaring van de sterveling. Wanneer het menselijk denken terugrekent naar het verleden, evalueert het ervaring in het verleden met de bedoeling deze toe te passen op een situatie in het heden. Wanneer het denken uitreikt naar de toekomst, tracht het de toekomstige betekenis van een mogelijke handeling in te schatten. En wanneer de menselijke wil aldus bij zowel ervaring als wijsheid te rade is gegaan, neemt hij een oordeelkundige beslissing in het heden, en wordt het plan van handeling, geboren uit verleden en toekomst, existent.

118:1.5

In de rijpheid van het zich ontwikkelende zelf worden het verleden en de toekomst samengebracht om de ware betekenis van het heden te verhelderen. Naarmate het zelf volwassen wordt, reikt het steeds verder terug in het verleden naar ervaring, terwijl het met de voorspellingen die uit zijn wijsheid voortkomen, steeds dieper tracht door te dringen in de onbekende toekomst. En naargelang het concipiërende zelf steeds verder in het verleden en de toekomst reikt, wordt ook de oordeelkundigheid steeds minder afhankelijk van het vluchtige heden. Op deze wijze begint de beslissingshandeling werkelijk los te komen uit de boeien van het bewegende heden, terwijl zij de aspecten van verleden-toekomstige betekenis begint aan te nemen.

118:1.6

Geduld wordt betracht door die stervelingen wier tijdseenheden kort zijn: ware volwassenheid transcendeert geduld door een verdraagzaamheid die uit werkelijk begrijpen wordt geboren.

118:1.7

Volwassen worden betekent intensiever in het heden leven en terzelfdertijd ontsnappen aan de beperkingen van het heden. De plannen der volwassenheid, die gebaseerd zijn op ervaring in het verleden, ontstaan thans op zulk een wijze in het heden dat zij de waarden van de toekomst verhogen.

118:1.8

De tijdseenheid der onvolwassenheid concentreert betekeniswaarde zodanig in het heden, dat het heden wordt losgemaakt van zijn ware betrekking tot het niet-heden—de verleden-toekomst. De tijdseenheid der volwassenheid is zo geproportioneerd, dat zij het gecoördineerde verband van verleden-heden-toekomst openbaart, dat het zelf inzicht begint te krijgen in de heelheid der gebeurtenissen, het landschap van de tijd begint te beschouwen vanuit het panoramisch perspectief van wijdere horizonten, en misschien een vermoeden begint krijgen van het eeuwige continuüm, zonder begin en zonder einde, welks fragmenten tijd worden genoemd.

118:1.9

Op de niveaus van het oneindige en het absolute omsluit het moment van het heden zowel het gehele verleden als de gehele toekomst. IK BEN betekent ook IK WAS en IK ZAL ZIJN. En dit vormt de beste voorstelling die wij van de eeuwigheid en het eeuwige kunnen hebben.

118:1.10

Op het absolute, eeuwige niveau heeft potentiële werkelijkheid evenveel betekenis als actuele werkelijkheid. Alleen op het eindige niveau en voor schepselen die aan de tijd zijn gebonden, lijkt er zulk een enorm verschil tussen deze beide te bestaan. Voor God, als absolute Godheid, is een opgaande sterveling die de eeuwige beslissing heeft genomen reeds een Paradijs-volkomene. Doch de Universele Vader is door de inwonende Gedachtenrichter niet aldus beperkt in bewustzijn, en kan ook wetenschap hebben van, en deelnemen aan, alle worstelingen in de tijd met de opgaven van de opgang van het schepsel van dier-gelijke tot God-gelijke niveaus van bestaan.


◄ 118:0
 
118:2 ►