◄ 110:3
Verhandeling 110
110:5 ►

De betrekking van Richters tot individuele stervelingen

4. Het werk van de Richter in het bewustzijn

110:4.1

Richters zijn in staat de aanhoudende stroom van kosmische informatie die over de hoofdcircuits van tijd en ruimte binnenkomt, te ontvangen: zij staan in volle verbinding met de geest-informatie en -energie van de universa. Maar deze machtige inwonenden kunnen niet erg veel van deze rijkdom aan wijsheid en waarheid overdragen aan het bewustzijn van hun sterfelijke subjecten, vanwege het gebrek aan gemeenschappelijkheid van natuur en de afwezigheid van responsieve herkenning.

110:4.2

De Gedachtenrichter spant zich voortdurend in om uw bewustzijn zodanig te vergeestelijken, dat uw morontia-ziel tot ontwikkeling komt; gijzelve zijt u echter meestal niet bewust van deze innerlijke diensten. Ge kunt op geen enkele wijze onderscheid maken tussen het product van uw eigen materiële verstand en dat van de vereende activiteiten van uw ziel en de Richter.

110:4.3

Bepaalde plotselinge ingevingen van gedachten, plotselinge gevolgtrekkingen en andere mentale beelden zijn soms direct of indirect het werk van de Richter. Veel vaker echter zijn het ideeën die plotseling in het bewustzijn opduiken nadat zij zich in de verzonken lagen hebben gegroepeerd—natuurlijke, alledaagse voorvallen in het psychisch functioneren, die inherent zijn aan de circuits van het evoluerende dierlijke bewustzijn. (In tegenstelling tot deze onderbewuste emanaties, verschijnen de openbaringen van de Richter via de gebieden van het bovenbewustzijn.)

110:4.4

Vertrouwt alle zaken van het bewustzijn, vanaf de allereerste rimpeling van bewustheid, toe aan de hoede van de Richters. Te zijner tijd zullen zij, zoniet in deze wereld, dan wel op de woningwerelden, getrouwelijk rekenschap afleggen van hun rentmeesterschap, en uiteindelijk zullen zij de bedoelingen en waarden die aan hun zorg en hoede werden toevertrouwd, weer tevoorschijn brengen. Zij zullen alle waardige schatten van uw sterfelijk bewustzijn doen herrijzen indien ge tot overleving komt.

110:4.5

Er bestaat een diepe kloof tussen het menselijke en het goddelijke, tussen de mens en God. De mensengeslachten op Urantia zijn in zo hoge mate elektrisch en chemisch gereguleerd, zij lijken in hun algemene gedrag zozeer op de dieren, zij zijn zo emotioneel in hun alledaagse reacties, dat het voor de Mentoren buitengewoon moeilijk wordt hen te leiden en richting te geven. Het ontbreekt u zozeer aan moedige beslissingen en toegewijde medewerking, dat uw inwonende Richters het welhaast onmogelijk vinden rechtstreeks met uw menselijke bewustzijn te communiceren. En zelfs wanneer het hun wèl mogelijk is een glimp van nieuwe waarheid over te flitsen naar de evoluerende ziel van een sterveling, verblindt deze geestelijke openbaring het schepsel dikwijls zodanig, dat er een convulsie van fanatisme ontstaat, of dat er andere intellectuele beroeringen in gang gezet worden, met rampzalige gevolgen. Menige nieuwe religie en menig vreemd ‘isme’ dankt zijn ontstaan aan onvolgroeide, onvolledige, verkeerd begrepen en verminkte mededelingen van de Gedachtenrichters.

110:4.6

De archieven op Jerusem laten zien dat er reeds vele duizenden jaren lang per generatie steeds minder mensen zijn geweest die veilig konden functioneren met zelfhandelende Richters. Dit is een alarmerende toestand, en de superviserende persoonlijkheden van Satania stemmen in met de voorstellen van sommigen van uw meer directe planetaire supervisoren, die voorstaan dat er maatregelen worden getroffen om de hogere geestelijke typen onder de mensenrassen van Urantia speciale aandacht te schenken en dezen in stand te houden.


◄ 110:3
 
110:5 ►