◄ 106:4
Verhandeling 106
106:6 ►

Werkelijkheidsniveaus in het Universum

5. De Co-Absolute of vijfde fase-associatie

106:5.1

De Ultieme is het hoogtepunt der transcendentale werkelijkheid, zoals de Allerhoogste de bekroning is van de evolutionair-experiëntiële werkelijkheid. En de daadwerkelijke wording van deze twee experiëntiële Godheden legt de grondslag voor de tweede experiëntiële Triniteit. Dit is de Absolute Triniteit, de vereniging van God de Allerhoogste, God de Ultieme en de niet geopenbaarde Voleinder van de Bestemming van het Universum. En deze Triniteit heeft theoretisch de capaciteit om de Absoluten van potentialiteit te activeren—het Godheid-Absolute, het Universele en het Ongekwalificeerde Absolute. Maar de voltooide formatie van deze Absolute Triniteit zou alleen plaats kunnen vinden na de voltooide evolutie van het gehele meester-universum, van Havona tot en met het vierde, buitenste niveau der ruimte.

106:5.2

Wij moeten hierbij verklaren dat deze experiëntiële Triniteiten niet alleen de persoon- lijkheidskwaliteiten van experiëntiële Goddelijkheid correleren, maar ook alle anders-dan-persoonlijke kwaliteiten die kenmerkend zijn voor hun bereikte Godheidseenheid. Deze verhandeling gaat weliswaar in de eerste plaats over de persoonlijke fasen van de unificatie van de kosmos, maar het is niettemin waar dat de onpersoonlijke aspecten van het universum van universa evenzeer zijn voorbestemd om eenwording te ondergaan, zoals wordt geïllustreerd door de kracht-persoonlijkheid-synthese die nu plaatsvindt in samenhang met de evolutie van de Allerhoogste. De geest-persoonlijke kwaliteiten van de Allerhoogste zijn niet te scheiden van de krachtprerogatieven van de Almachtige, en beide worden gecomplementeerd door het onbekende potentieel van het Allerhoogst bewustzijn. Ook kan God de Ultieme als persoon niet los worden gezien van de anders-dan-persoonlijke aspecten van de Ultieme Godheid. En op het absolute niveau zijn het Godheid-Absolute en het Ongekwalificeerd Absolute onscheidbaar en niet van elkaar te onderscheiden in de tegenwoordigheid van de Universeel Absolute.

106:5.3

In en uit zichzelf zijn triniteiten niet persoonlijk, maar zij zijn ook niet strijdig met persoonlijkheid. Veeleer omsluiten zij persoonlijkheid, en correleren zij deze in de collectieve zin met onpersoonlijke functies. Triniteiten zijn dus altijd godheids werkelijkheid, maar nooit persoonlijkheids werkelijkheid. De persoonlijkheidsaspecten van een triniteit zijn inherent aan de individuele leden, en als individuele personen zijn dezen niet die triniteit. Alleen als collectief zijn zij een triniteit, want dit is triniteit. Maar triniteit sluit altijd alle omsloten godheid in; triniteit is godheidseenheid.

106:5.4

De drie Absoluten—het Godheid-Absolute, het Universeel en het Ongekwalificeerd Absolute—zijn geen triniteit, want niet alle zijn zij godheid. Alleen het vergoddelijkte kan tot triniteit worden; alle andere associaties zijn drieënigheden of trioditeiten.


◄ 106:4
 
106:6 ►