◄ 104:2
Verhandeling 104
104:4 ►

De groei van het Triniteits-begrip

3. Triniteiten en Drieënigheden

104:3.1

Ofschoon de mensheid af en toe heeft gepoogd de Triniteit van de drie personen der Godheid te begrijpen, vereist de consistentie dat het menselijk verstand inziet dat er bepaalde betrekkingen bestaan tussen alle zeven Absoluten. Doch al wat geldt voor de Paradijs-Triniteit geldt niet noodzakelijkerwijze voor een drieënigheid, want een drieënigheid is iets anders dan een triniteit. In bepaalde functionele aspecten kan een drieënigheid overeenkomst vertonen met een triniteit, maar haar natuur is nooit homoloog aan die van een triniteit.

104:3.2

De sterfelijke mens op Urantia beleeft een grootse tijd van steeds wijder wordende horizonten en zich steeds verruimende denkbeelden, en de evolutie van zijn kosmische filosofie moet versnellen om gelijke tred te kunnen houden met deze uitbreiding van de intellectuele arena van het menselijk denken. Naargelang het kosmische besef van de sterfelijke mens zich uitbreidt, neemt hij de onderlinge verbanden waar tussen al zijn bevindingen in zijn materiële wetenschap, zijn intellectuele filosofie en zijn geestelijk inzicht. Hoezeer de mens ook gelooft in de eenheid van de kosmos, toch neemt hij de diversiteit van alle bestaan waar. Ondanks al zijn denkbeelden aangaande de onveranderlijkheid der Godheid, neemt de mens waar dat hij leeft in een universum van constante verandering en experiëntiële groei. Ook al beseft de mens dat geestelijke waarden voortleven, toch moet hij immer rekening houden met de mathematica en pre-mathematica van Paradijskracht, energie en universumkracht.

104:3.3

Op enigerlei wijze moet de eeuwige volheid der oneindigheid worden verzoend met de tijdsgroei van de evoluerende universa en met de onvolkomenheid van hun experiëntiële bewoners. Op de een of andere manier moet de idee van totale oneindigheid zo worden gesegmenteerd en gekwalificeerd, dat het sterfelijke verstand en de morontia-ziel dit begrip van finale waarde en vergeestelijkende betekenis kunnen vatten.

104:3.4

Terwijl de rede het bestaan van een monotheïstische eenheid van kosmische realiteit vereist, vereist de eindige ervaring het postulaat van meervoudige Absoluten en van de coördinatie daarvan in kosmische betrekkingen. Zonder existenties van eenzelfde orde kan er in absolute betrekkingen onmogelijk diversiteit verschijnen en is er geen kans dat er differenties, variabelen, of modificerende, temperende, beperkende of reducerende factoren optreden.

104:3.5

In deze verhandelingen is u de totale realiteit (de oneindigheid) voorgelegd zoals zij bestaat in de zeven Absoluten:

104:3.6

1. de Universele Vader;

104:3.7

2. de Eeuwige Zoon;

104:3.8

3. de Oneindige Geest;

104:3.9

4. het Paradijs-Eiland;

104:3.10

5. het Godheid-Absolute;

104:3.11

6. het Universeel Absolute;

104:3.12

7. het Ongekwalificeerd Absolute.

104:3.13

De Eerste Bron en Centrum, die de Vader is van de Eeuwige Zoon, is ook het Patroon van het Paradijs-Eiland. Hij is ongekwalificeerde persoonlijkheid in de Zoon, doch gepotentialiseerde persoonlijkheid in het Godheid-Absolute. De Vader is energie geopenbaard in Paradijs-Havona en tegelijkertijd energie verborgen in het Ongekwalificeerd Absolute. De Oneindige wordt immer ontsluierd in het onophoudelijk handelen van de Vereend Handelende Geest, terwijl hij eeuwig functioneert in de compenserende doch verhulde activiteiten van het Universeel Absolute. Aldus is de Vader verbonden met de zes Absoluten die van gelijke orde zijn, en aldus omvatten de Absoluten tezamen de cirkel der oneindigheid, door de eindeloze cycli der eeuwigheid heen.

104:3.14

De drieënigheid van absolute betrekkingen lijkt onvermijdelijk. Persoonlijkheid zoekt de omgang met andere persoonlijkheid op het absolute niveau, evenals op alle andere niveaus. En de associatie van de drie Paradijs-persoonlijkheden vereeuwigt de eerste drieënigheid, de vereniging van de persoonlijkheden van de Vader, de Zoon en de Geest. Want wanneer deze drie personen zich als personen onderling verbinden om verenigd te functioneren, vormen zij daardoor een drieënigheid van functionele eenheid, geen triniteit—een organische entiteit—maar niettemin een drieënigheid, een drievoudige, functionele, samengestelde unanimiteit.

104:3.15

De Paradijs-Triniteit is geen drieënigheid: zij is geen functionele unanimiteit, doch veeleer de ongedeelde en ondeelbare Godheid. De Vader, Zoon en Geest (als personen) kunnen een betrekking onderhouden tot de Paradijs-Triniteit, want de Triniteit is hun ongedeelde Godheid. De Vader, Zoon en Geest onderhouden niet zulk een persoonlijke betrekking tot de eerste drieënigheid, want deze is hun functionele eenheid als drie personen. Alleen als de Triniteit—als ongedeelde Godheid—onderhouden zij collectief een externe betrekking tot de drieënigheid van hun samenvoeging als personen.

104:3.16

Zo is de Paradijs-Triniteit uniek onder de absolute betrekkingen: er zijn verscheidene existentiële drieënigheden, docht slechts één existentiële Triniteit. Een drieënigheid is niet een entiteit. Zij is veeleer functioneel dan organisch. Haar leden zijn veeleer partners dan dat zij één lichaam vormen. De componenten van de drieënigheden kunnen entiteiten zijn, maar een drieënigheid zelve is een associatie.

104:3.17

Op één punt echter zijn triniteiten en drieënigheden vergelijkbaar: beide resulteren in functies die iets anders zijn dan de waarneembare som der eigenschappen van de samenstellende leden. Maar ook al zijn zij aldus vanuit een functioneel oogpunt vergelijkbaar, zij vertonen anderszins geen categorisch onderling verband. Hun onderlinge betrekking is ongeveer de betrekking tussen functie en structuur. De functie van de drieënigsheidsassociatie is echter niet de functie van de triniteitsstructuur of triniteitsentiteit.

104:3.18

De drieënigheden zijn niettemin werkelijk, zij zijn zeer werkelijk. In de drieënigheden wordt de totale realiteit gefunctionaliseerd en door hen beheerst de Universele Vader direct en persoonlijk de hoofdfuncties der oneindigheid.


◄ 104:2
 
104:4 ►