◄ 104:1
Verhandeling 104
104:3 ►

De groei van het Triniteits-begrip

2. Triniteitseenheid en Godheidspluraliteit

104:2.1

Het monotheïsme is ontstaan als filosofisch protest tegen de inconsistentie van het poly- theïsme. Het ontwikkelde zich aanvankelijk door de vereniging van vele goden in pantheons, waarbij bovennatuurlijke activiteiten in verschillende afdelingen werden ondergebracht; vervolgens werd in het henotheïsme één god boven de velen verheven, en ten slotte werden alle goden buitengesloten, behalve de Ene God van finale waarde.

104:2.2

Het trinitarisme komt voort uit het experiëntiële protest tegen de onmogelijkheid zich de eenheid voor te stellen van een solitaire Godheid die van menselijke trekken is ontdaan en wiens betekenis voor het universum geen betrekkingen inhoudt. Wanneer er maar voldoende tijd verstrijkt, ontdoet de filosofie het Godheidsbegrip van het zuivere monotheïsme meestal van zijn persoonlijke kenmerken, zodat dit idee van een God zonder betrekkingen wordt gereduceerd tot de status van een pantheïstisch Absolute. Het is altijd moeilijk geweest om de persoonlijke natuur te begrijpen van een God die geen persoonlijke betrekkingen onderhoudt op voet van gelijkheid met andere persoonlijke wezens die van dezelfde orde zijn als hijzelf. Om persoonlijk te zijn, moet een Godheid bestaan in betrekking tot een andere, gelijke, persoonlijke Godheid.

104:2.3

Door inzicht in het denkbeeld van de Triniteit kan de mens hopen met zijn verstand iets te begrijpen van de onderlinge samenhang van liefde en wetmatigheid in de scheppingen in tijd en ruimte. Door geestelijk geloof verwerft de mens inzicht in de liefde van God, doch hij ontdekt al spoedig dat dit geestelijke geloof geen invloed heeft op de verordineerde wetten van het materiële universum. Ongeacht de vastheid van ’s mensen geloof in God als zijn Paradijs-Vader, maken de steeds wijder wordende kosmische horizonten het noodzakelijk dat hij ook de realiteit erkent van de Paradijs-Godheid als universele wet, dat hij de soevereiniteit erkent van de Triniteit die zich vanuit het Paradijs naar buiten uitstrekt en zelfs de evoluerende plaatselijke universa overschaduwt, de universa van de Schepper-Zonen en Scheppende Dochters der drie eeuwige personen wier eenheid als godheid het feit, de werkelijkheid en de eeuwige ondeelbaarheid van de Paradijs-Triniteit is.

104:2.4

En deze zelfde Paradijs-Triniteit is een werkelijke entiteit—geen persoonlijkheid, doch niettemin een echte, absolute werkelijkheid; geen persoonlijkheid, doch niettemin verenigbaar met coëxistente persoonlijkheden—de persoonlijkheden van de Vader, de Zoon en de Geest. De Triniteit is een boven alles uitgaande, alles omvattende realiteit der Godheid, die resulteert uit de onderlinge vereniging van de drie Paradijs-Godheden. De eigenschappen, kenmerken en functies van de Triniteit zijn niet slechts de som van de kenmerkende eigenschappen der drie Paradijs-Godheden: Triniteitsfuncties zijn uniek en oorspronkelijk en niet geheel voorspelbaar uit een analyse van de kenmerkende eigenschappen van de Vader, de Zoon en de Geest.

104:2.5

Bij voorbeeld: toen de Meester op aarde was, waarschuwde hij zijn volgelingen dat rechtspraak nooit een persoonlijke daad is, maar altijd een functie van de groep. De Goden spreken nooit recht als personen. Wel oefenen zij juist deze functie uit als een collectief, als de Paradijs-Triniteit.

104:2.6

Inzicht in het begrip van de Triniteitsassociatie van de Vader, de Zoon en de Geest bereidt het menselijk bewustzijn voor op bepaalde andere drievoudige betrekkingen die hem worden aangeboden. De theologische rede moge geheel tevreden zijn met het denkbeeld van de Paradijs-Triniteit, maar de filosofische en kosmologische rede vereist de erkenning van de andere drieënige associaties van de Eerste Bron en Centrum, de drieënigheden waarin de Oneindige functioneert in verscheidene niet-Vader-capaciteiten die zich universeel manifesteren—de betrekkingen van de God van Paradijskracht, energie, universumkracht, veroorzaking, reactie, potentialiteit, actualiteit, zwaartekracht, spanning, patroon, beginsel en eenheid.


◄ 104:1
 
104:3 ►