◄ 103:7
Verhandeling 103
103:9 ►

De realiteit der religieuze ervaring

8. Filosofie en religie

103:8.1

Ofschoon de wetenschap en de filosofie beide door hun rede en logica de waarschijnlijkheid van God wel kunnen aannemen, kan alleen de persoonljke religieuze ervaring van een door de geest geleid mens de zekerheid van het bestaan van deze allerhoogste, persoonlijke Godheid bevestigen. Door de techniek van zulk een incarnatie van levende waarheid wordt de filosofische hypothese van de waarschijnlijkheid van God een religieuze werkelijkheid.

103:8.2

De verwarring inzake de ervaring van de zekerheid van het bestaan van God komt voort uit de ongelijke interpretaties van, en verhalen over die ervaring door afzonderlijke personen en door verschillende mensenrassen. ’s Mensen ervaren van God kan geheel geldig zijn, doch zijn spreken over God is divergent en dikwijls verwarrend misleidend, omdat het intellectueel en filosofisch is.

103:8.3

Een goede, edele man kan zijn vrouw wel volkomen liefhebben, maar volstrekt niet in staat zijn om een schriftelijk examen af te leggen over de psychologie van de echtelijke liefde. Een andere man, die weinig of geen liefde voor zijn echtgenote heeft, zou misschien heel goed voor zulk een examen kunnen slagen. Het onvolmaakte inzicht van de minnaar in de ware natuur van zijn beminde doet niet de minste afbreuk aan de werkelijkheid of oprechtheid van zijn liefde.

103:8.4

Indien ge waarlijk in God gelooft—hem in geloofsvertrouwen kent en liefhebt—sta dan niet toe dat de werkelijkheid van deze ervaring ook maar op enige wijze wordt geringschat of gekleineerd door de twijfelende insinuaties van de wetenschap, de haarkloverijen van de logica, de postulaten van de filosofie, of de vernuftige suggesties van goedbedoelende zielen die een religie zonder God willen creëren.

103:8.5

De zekerheid van de Godkennende religieuze mens dient niet verstoord te worden door de onzekerheid van de twijfelende materialist; de onzekere ongelovige dient het diepgewortelde geloofsvertrouwen en de onwankelbare zekerheid van de experiëntiële gelovige veeleer als een machtige uitdaging te ervaren.

103:8.6

Om voor zowel de wetenschap als de religie zo nuttig mogelijk te zijn, dient de filosofie de beide uitersten van het materialisme en het pantheïsme te vermijden. Alleen een filosofie die de realiteit erkent van persoonlijkheid—dat wat bestendig is bij alle verandering—kan van morele waarde zijn voor de mens, kan dienst doen als verbinding tussen de theorieën van de materialistische wetenschap en geestelijke religie. Openbaring is een compensatie voor de zwakheden van de evoluerende filosofie.


◄ 103:7
 
103:9 ►