◄ 101:1
Verhandeling 101
101:3 ►

De werkelijke natuur van religie

2. Religie als feit

101:2.1

Het feit van de religie bestaat geheel en al in de religieuze ervaring van redelijke, gemiddelde mensen. Dit is dan ook de enige zin waarin religie ooit als een wetenschappelijk of zelfs psychologisch feit kan worden beschouwd. Het bewijs dat openbaring openbaring is, ligt in ditzelfde feit van de menselijke ervaring: het feit dat openbaring de ogenschijnlijk uiteenlopende natuurwetenschappen en de theologie van de religie tot synthese brengt als een consequente, logische filosofie aangaande het universum, een gecoördineerde uitleg zonder hiaten van zowel de wetenschap als de religie, waardoor zij een harmonie in het bewustzijn schept en een voldoening des geestes, die in de menselijke ervaring het antwoord is op de vragen van het sterfelijk bewustzijn dat ernaar hunkert te weten hoe de Oneindige zijn wil en plannen uitwerkt in de materie, met het individuele bewustzijn en op geest.

101:2.2

De rede is de methode der wetenschap; het geloof is de methode der religie; de logica is de techniek die de filosofie tracht toe te passen. Openbaring vormt een compensatie voor het ontbreken van het morontia-gezichtspunt, aangezien openbaring een techniek verschaft waardoor eenheid kan worden bereikt in het verstaan van de realiteit en betrekkingen van materie en geest door de bemiddeling van bewustzijn. En ware openbaring maakt de wetenschap nooit onnatuurlijk, de religie nooit onredelijk, noch de filosofie onlogisch.

101:2.3

De rede kan, door bestudering van de wetenschap, via de natuur terugvoeren tot een Eerste Oorzaak, maar er is religieus geloof nodig om de Eerste Oorzaak van de wetenschap te transformeren tot een God des heils; verder is er openbaring nodig ter bekrachtiging van zulk een geloof, zulk geestelijk inzicht.

101:2.4

Er zijn twee fundamentele redenen om te geloven in een God die de menselijke overleving bevordert:

101:2.5

1. de menselijke ervaring, de persoonlijke verzekerdheid, de hoop en het vertrouwen die op een of andere wijze worden geregistreerd en waartoe de inwonende Gedachtenrichter de aanzet heeft gegeven;

101:2.6

2. de openbaring van waarheid, hetzij rechtstreeks door de bijstand van de Geest van Waarheid, door de zelfschenkingen van goddelijke Zonen aan de werelden, of door de openbaringen van het geschreven woord.

101:2.7

De wetenschap beëindigt haar rede-speurtocht in de hypothese van een Eerste Oorzaak. De religie beëindigt de vlucht van het geloof pas wanneer zij zeker is van een God des heils. De oordeelkundige bestudering der wetenschap leidt uit logische overwegingen tot de idee van de realiteit en het bestaan van een Absolute. De religie gelooft onvoorwaardelijk in het bestaan en de realiteit van een God die de overleving der persoonlijkheid bevordert. Datgene waarin de metaphysica volkomen faalt en waarin zelfs de filosofie ten dele tekortschiet, doet openbaring wel: zij bevestigt namelijk dat deze Eerste Oorzaak van de wetenschap, en de God des heils van de religie, een en dezelfde Godheid zijn.

101:2.8

De rede is de toets van de wetenschap, geloof de toets van de religie, logica de toets van de filosofie, maar openbaring wordt alleen bekrachtigd door de menselijke ervaring. De wetenschap brengt kennis voort; religie brengt geluk voort; filosofie brengt eenheid voort; openbaring bevestigt de experiëntiële harmonie van deze drieënige benadering der universele werkelijkheid.

101:2.9

De beschouwing van de natuur kan alleen een God der natuur openbaren, een God van beweging. De natuur vertoont slechts materie, beweging en animatie—leven. Materie plus energie wordt, onder bepaalde voorwaarden, gemanifesteerd in levende lichamen, maar ofschoon het natuurlijke leven aldus een betrekkelijk bestendig verschijnsel is, is het van geheel voorbijgaande aard waar het individualiteiten betreft. Aan de natuur kan men geen grond ontlenen voor een logisch geloof in de overleving van de menselijke persoonlijkheid. De religieuze mens die God vindt in de natuur, heeft deze persoonlijke God reeds in zijn eigen ziel gevonden, en daar in de eerste plaats.

101:2.10

Het geloof openbaart God in de ziel. Openbaring, die op een evolutionaire wereld het morontia-inzicht vervangt, stelt de mens in staat in de natuur dezelfde God te zien die het geloof hem in zijn eigen ziel toont. Zo overbrugt openbaring met goed gevolg de kloof tussen het materiële en het geestelijke, zelfs tussen het schepsel en de Schepper, tussen mens en God.

101:2.11

De beschouwing van de natuur wijst op logische gronden wel in de richting van intelligente leiding, zelfs van levende supervisie, maar onthult niet een persoonlijke God op een wijze die ook maar enigszins bevredigend is. Anderzijds onthult de natuur niets dat u zou beletten om het universum te beschouwen als het handwerk van de God der religie. God kan niet worden gevonden door de natuur alleen, maar wanneer de mens hem reeds langs andere wegen gevonden heeft, wordt de bestudering van de natuur een activiteit die geheel in overeenstemming is met een hogere, meer geestelijke interpretatie van het universum.

101:2.12

Openbaring als een epochaal verschijnsel is periodiek; als persoonlijke ervaring van de mens gaat ze steeds door. Goddelijkheid werkt in de persoonlijkheid van de sterfelijke mens als de Richter, het geschenk van de Vader, als de Geest van Waarheid van de Zoon, en als de Heilige Geest van de Universum-Geest, terwijl deze drie bovensterfelijke giften in de menselijke experiëntiële evolutie worden verenigd als het dienstbetoon van de Allerhoogste.

101:2.13

Ware religie is een inzicht in de realiteit, het geloofskind van het morele bewustzijn, en niet alleen een verstandelijke instemming met een verzameling dogmatische leerstellingen. Ware religie bestaat in de ervaring dat ‘de Geest zelf met onze geest getuigt dat wij kinderen Gods zijn.’ Religie bestaat niet in theologische stellingen, maar in geestelijk inzicht en de verhevenheid van het vertrouwen van de ziel.

101:2.14

Uw diepste natuur—de goddelijke Richter—schept in u een honger en dorst naar gerechtigheid, een zeker reikhalzen naar goddelijke volmaaktheid. Religie is de geloofsdaad van de erkenning van deze innerlijke drang om het goddelijke te bereiken; en zo wordt dat zielsvertrouwen en die verzekerdheid teweeggebracht die ge u bewust wordt als de weg des heils, de techniek voor de overleving van de persoonlijkheid en van al die waarden die ge als waar en goed zijt gaan beschouwen.

101:2.15

Religieus besef is nimmer afhankelijk geweest van grote geleerdheid of knappe logica, en zal dit ook nooit zijn. Religie is geestelijk inzicht, en dit is ook precies de reden waarom sommigen der grootste religieuze leraren ter wereld, zelfs de profeten, vaak zo weinig aardse wijsheid hebben bezeten. Religieus geloof is evenzeer beschikbaar voor geleerden als voor ongeletterden.

101:2.16

De religie moet altijd haar eigen beoordelaar en rechter zijn; ze kan nooit van buitenaf worden geobserveerd en nog minder worden begrepen. Uw enige verzekerdheid van een persoonlijke God bestaat in uw eigen inzicht inzake uw geloof in en ervaring met geestelijke zaken. Al uw medemensen die een overeenkomstige ervaring hebben gehad, hebben geen bewijs nodig voor de persoonlijkheid of werkelijkheid van God, terwijl alle andere mensen, die niet een zodanige zekerheid bezitten ten aanzien van God, door geen enkel argument ooit waarlijk kunnen worden overtuigd.

101:2.17

De psychologie kan inderdaad wel pogen de verschijnselen van de religieuze reacties op de sociale omgeving te bestuderen, maar er is geen hoop dat zij kan doordringen tot de werkelijke, innerlijke motieven en werkingen van de religie. Alleen de theologie, het domein van geloof en de techniek van openbaring, kan een enigszins intelligent verslag doen van de natuur en inhoud van religieuze ervaring.


◄ 101:1
 
101:3 ►