◄ 100:6
Verhandeling 100
101:0 ►

Religie in de menselijke ervaring

7. Het hoogtepunt van religieus leven

100:7.1

Ofschoon de gemiddelde mens van Urantia niet kan verwachten de hoge volmaaktheid van karakter te bereiken die Jezus van Nazaret verwierf terwijl hij in het vlees was, is het voor iedere sterfelijke gelovige zeer wel mogelijk om een sterke, verenigde persoonlijkheid te ontwikkelen volgens de vervolmaakte lijnen van de Jezus-persoonlijkheid. Het unieke kenmerk van de persoonlijkheid van de Meester was niet zo zeer haar volmaaktheid, als wel haar symmetrie, haar voortreffelijke, evenwichtige unificatie. De meest doeltreffende manier om een beeld te schetsen van Jezus is het volgen van het voorbeeld van hem die wees naar de Meester die voor zijn beschuldigers stond en zei: ‘Zie de mens!’

100:7.2

De nimmer aflatende vriendelijkheid van Jezus raakte de harten der mensen, maar de onverzettelijke kracht van zijn karakter verbaasde zijn volgelingen. Hij was waarlijk oprecht, hij was zonder enige schijnheiligheid. Hij was vrij van gekunsteldheid: hij was altijd zo echt, dat het iedereen verkwikte. Hij verlaagde zich nooit door iets voor te wenden en hij nam nooit zijn toevlucht tot het doen alsof. Hij leefde de waarheid, precies zoals hij haar onderrichtte. Hij was de waarheid. Hij voelde zich gedrongen om de verlossende waarheid aan zijn generatie te verkondigen, ook al veroorzaakte deze oprechtheid soms pijn. Hij was onvoorwaardelijk trouw aan alle waarheid.

100:7.3

Maar de Meester was zeer redelijk, zeer toegankelijk. Hij was zeer praktisch in al zijn hulpbetoon, terwijl al zijn plannen gekenmerkt werden door een geheiligd gezond verstand. Hij was geheel vrij van bizarre, veranderlijke of excentrieke neigingen. Hij was nooit wispelturig, grillig, of hysterisch. Al zijn onderricht en alles wat hij deed, gaf blijk van een verfijnd onderscheidingsvermogen, alsook van een buitengewoon gevoel voor het juiste gedrag.

100:7.4

De Zoon des Mensen was altijd een zelfverzekerde persoonlijkheid. Ook zijn vijanden koesterden een heilzaam respect voor hem en waren zelfs bevreesd in zijn tegenwoordigheid. Jezus was onbevreesd. Hij was vol goddelijk enthousiame, maar werd nimmer fanatiek. Zijn emoties waren levendig maar nooit vluchtig. Hij was vol verbeeldingskracht, maar altijd praktisch. Hij zag de werkelijkheid van het leven eerlijk onder ogen, maar was nooit saai of prozaïsch. Hij was moedig maar nooit roekeloos, voorzichtig maar nimmer lafhartig. Hij was vol medegevoel, maar niet sentimenteel: uniek, maar niet excentriek. Hij was godvruchtig maar geen kwezelaar. En hij was zo evenwichtig, omdat hij zo volmaakt geünificeerd was.

100:7.5

De oorspronkelijkheid van Jezus liet zich niet onderdrukken. Hij was niet aan traditie gebonden en werd niet gehinderd door onderworpenheid aan enghartige conventionaliteit. Hij sprak met ontwijfelbaar vertrouwen en onderwees met absoluut gezag. Maar zijn grote oorspronkelijkheid deed hem de schatten van waarheid in de leringen van zijn voorgangers en tijdgenoten niet over het hoofd zien. En het meest oorspronkelijke in zijn onderricht was wel de nadruk die hij legde op liefde en barmhartigheid, in plaats van vrees en offeranden.

100:7.6

Jezus had een zeer ruime blik. Hij maande zijn volgelingen om het evangelie te verkondigen aan alle volken. Hij was geheel vrij van bekrompenheid. Zijn meevoelend hart omarmde de ganse mensheid, ja zelfs een universum. Altijd luidde zijn uitnodiging: ‘Laat een ieder die wil tot mij komen.’

100:7.7

Van Jezus werd naar waarheid gezegd: ‘Hij vertrouwde God.’ Als mens onder de mensen koesterde hij het meest verheven vertrouwen in de Vader in de hemel. Hij vertrouwde zijn Vader zoals een klein kind zijn aardse vader vertrouwt. Zijn geloof was volmaakt, maar nooit aanmatigend. Hoe wreed de natuur ook mocht schijnen en hoe onverschillig ook voor ’s mensen welzijn op aarde, Jezus wankelde nooit in zijn geloof. Hij was immuun voor teleurstelling en ongevoelig voor vervolging. Hij werd niet geraakt door ogenschijnlijke mislukking.

100:7.8

Hij hield van de mensen als broeders, terwijl hij terzelfdertijd inzag hoe zij verschilden in aangeboren talenten en verworven kwaliteiten. ‘Hij ging rond, weldoende.’

100:7.9

Jezus was een ongewoon opgewekt mens, maar hij was niet een blinde, onnadenkende optimist. Voortdurend spoorde hij zijn volgelingen aan met de woorden: ‘Heb goede moed.’ Hij kon deze instelling van vertrouwen staande houden door zijn onwankelbaar vertrouwen op God en zijn onwrikbaar geloof in de mens. Hij was steeds roerend voorkomend jegens alle mensen, omdat hij van hen hield en in hen geloofde. Toch bleef hij altijd trouw aan zijn overtuigingen en was hij groots in zijn vastbesloten toewijding aan het volbrengen van de wil van de Vader.

100:7.10

De Meester was altijd vrijgevig. Hij werd nooit moede te zeggen, ‘Het is zaliger te geven dan te ontvangen.’ Ook zei hij: ‘Om niet hebt gij ontvangen, geeft dan ook om niet.’ Ondanks al zijn grenzeloze vrijgevigheid was hij echter nooit verkwistend of overdadig. Hij leerde dat men moet geloven om het heil te ontvangen. ‘Want een ieder die zoekt zal ontvangen.’

100:7.11

Hij was openhartig, maar altijd vriendelijk. Hij zei: ‘Indien het niet zo zou zijn, zou ik het jullie gezegd hebben.’ Hij was vrijmoedig, maar altijd vriendschappelijk. Hij liet zijn liefde voor de zondaar en zijn haat voor de zonde duidelijk blijken. Maar bij al deze verbazingwekkende openhartigheid was hij feilloos fair.

100:7.12

Jezus was altijd opgewekt, niettegenstaande het feit dat hij soms met volle teugen dronk uit de beker van menselijk verdriet. Onbevreesd zag hij de werkelijkheden van het bestaan onder ogen en toch was hij vol enthousiasme voor het evangelie van het koninkrijk. Maar hij beheerste zijn enthousiame, hij werd er nooit door beheerst. Hij was zonder voorbehoud toegewijd aan ‘het werk van de Vader.’ Dit goddelijk enthousiame deed zijn niet-geestelijke broeders denken dat hij buiten zichzelve was, maar het universum dat toekeek achtte hem het toonbeeld van geestelijke gezondheid en het patroon van de allerhoogste sterfelijke toewijding aan de hoge maatstaven van geestelijk leven. En zijn beheerste enthousiasme werkte aanstekelijk: zijn metgezellen moesten zijn goddelijk optimisme wel delen.

100:7.13

Deze man uit Galilea was niet een man van smarten: hij was een vreugdevol mens. Steeds weer zei hij, ‘Verheug u met grote blijdschap.’ Maar toen zijn plicht zulks eiste, was hij bereid om moedig door ‘het dal der schaduwen des dood’ te gaan. Hij was blijmoedig maar terzelfdertijd nederig.

100:7.14

Zijn moed werd alleen geëvenaard door zijn geduld. Wanneer er druk op hem werd uitgeoefend om voortijdig te handelen, antwoordde hij slechts: ‘Mijn uur is nog niet gekomen.’ Hij was nooit gehaast, zijn rust was subliem. Maar hij was dikwijls verontwaardigd over kwaad, en onverdraagzaam inzake zonde. Hij voelde zich vaak zeer sterk gedrongen om zich te verzetten tegen wat schadelijk was voor het welzijn van zijn kinderen op aarde. Maar zijn verontwaardiging over zonde bracht hem nooit tot boosheid jegens de zondaar.

100:7.15

Zijn moed was indrukwekkend, maar hij was nooit roekeloos. Zijn wachtwoord was: ‘Vrees niet.’ Zijn dapperheid was verheven en zijn moed dikwijls heroïsch. Maar zijn moed ging gepaard met tact en werd beheerst door de rede. Het was een uit geloof geboren moed, niet de roekeloosheid van blinde aanmatiging. Hij was waarlijk dapper, maar nooit vermetel.

100:7.16

De Meester was een toonbeeld van diep respect. Het gebed uit zijn jeugd begon reeds met: ‘Onze Vader die in de hemelen zijt, uw naam worde geheiligd.’ Hij respecteerde ook de verkeerde godsverering van zijn medemensen. Dit weerhield hem er echter niet van om religieuze tradities en dwalingen in menselijke geloofsopvattingen aan te vallen. Hij had eerbied voor ware heiligheid, en toch kon hij zich met reden tot zijn medemensen richten met de woorden: ‘Wie uwer beschuldigt mij van zonde?’

100:7.17

Jezus was groot omdat hij goed was, en toch ging hij veel om met kleine kinderen. Hij was zachtaardig en bescheiden in zijn persoonlijk leven, en toch was hij voor een heel universum dè tot volmaaktheid gekomen mens. Zijn metgezellen noemden hem ongevraagd Meester.

100:7.18

Jezus was de volmaakt verenigde menselijke persoonlijkheid. En ook nu blijft hij, zoals in Galilea, de menselijke ervaring verenigen en de strevingen der mensen coördineren. Hij brengt eenheid in het leven, veredelt het karakter, en vereenvoudigt de ervaring. Hij komt het menselijk bewustzijn binnen om dit te verheffen, te transformeren en te transfigureren. Het is letterlijk waar: ‘Indien iemand Christus Jezus in zich heeft, is hij een nieuw schepsel; het oude gaat voorbij; zie alles wordt nieuw.’

100:7.19

[Aangeboden door een Mechizedek van Nebadon.]


◄ 100:6
 
Verhandeling 101 ►
 

Nederlandse vertaling © Stichting Urantia. Alle rechten voorbehouden.