◄ 100:2
Verhandeling 100
100:4 ►

Religie in de menselijke ervaring

3. Begrippen van allerhoogste waarde

100:3.1

Religie is niet een techniek om statische, gelukzalige gemoedsrust te bereiken: ze is een impuls om de ziel te organiseren voor dynamische dienstbaarheid. Religie is het inzetten van de totaliteit van het zelf in de loyale dienst van het liefhebben van God en het dienen van de mens. Religie betaalt iedere prijs die van wezenlijk belang is om het allerhoogste doel, de eeuwige bekroning, te bereiken. Religieuze loyaliteit kent een volkomenheid van toewijding die van verheven pracht is. En deze loyaliteiten hebben een sociale uitwerking en strekken tot geestelijke vooruitgang.

100:3.2

Voor de religieuze mens wordt het woord God een symbool dat de toenadering tot de allerhoogste werkelijkheid aanduidt en de herkenning van goddelijke waarde. Menselijke sympathieën en antipathieën bepalen niet wat goed of kwaad is: morele waarden komen niet voort uit vervulde wensen of emotionele frustratie.

100:3.3

Bij de beschouwing van waarden dient ge onderscheid te maken tussen hetgeen waarde is en wat waarde heeft. Ge moet het verband zien tussen prettige activiteiten en hun zinvolle integratie en diepere verwezenlijking op steeds hogere niveaus der menselijke ervaring.

100:3.4

Betekenis is iets wat ervaring aan waarde toevoegt: het is het appreciërend besef van waarden. Een zuiver zelfzuchtig genoegen dat in afzondering wordt gesmaakt, kan een praktische ontwaarding van betekenis impliceren, een betekenisloos genot dat grenst aan relatief kwaad. Waarden zijn experiëntieel wanneer realiteiten betekenisvol zijn en mentaal met elkaar in verband worden gebracht, wanneer zulke betrekkingen door het bewustzijn worden onderkend en geapprecieerd.

100:3.5

Waarden kunnen nimmer statisch zijn; realiteit betekent verandering, groei. Verandering zonder groei, zonder verruiming van betekenis en verhoging van waarde, is waardeloos—is potentieel kwaad. Hoe groter haar kwaliteit van kosmische adaptatie, des te meer betekenis heeft elke ervaring. Waarden zijn geen conceptuele illusies: ze zijn reëel, maar zij hangen altijd af van het feit van betrekkingen. Waarden zijn altijd zowel actueel als potentieel—niet wat geweest is, maar wat is en zal zijn.

100:3.6

Het met elkaar in verband brengen van actuele en potentiële realiteiten staat gelijk aan groei, de experiëntiële verwezenlijking van waarden. Maar groei is niet alleen maar vooruitgang. Vooruitgang is altijd zinvol, maar zonder groei is ze relatief zonder waarde. De allerhoogste waarde van het menselijk leven bestaat in groei van waarden, vooruitgang in betekenissen, en de verwezenlijking van het kosmische onderlinge verband tussen deze beide ervaringen. Deze ervaring nu is het equivalent van Godsbewustzijn. Een sterveling met deze ervaring is weliswaar niet bovennatuurlijk, maar hij wordt waarlijk bovenmenselijk: een onsterfelijke ziel komt tot ontwikkeling.

100:3.7

De mens kan geen groei veroorzaken, maar hij kan er wel gunstige voorwaarden voor scheppen. Groei is altijd onbewust, of zij nu lichamelijk, verstandelijk, of geestelijk is. Liefde groeit ook op deze wijze; ze kan niet worden geschapen, gefabriceerd, of gekocht: ze moet groeien. Evolutie is een kosmische groeimethode. Groei op sociaal gebied kan niet worden bereikt door wetgeving, en morele groei niet door beter bestuur. De mens kan wel een machine fabriceren, maar de werkelijke waarde ervan moet worden ontleend aan de menselijke cultuur en aan de waardering die personen ervoor hebben. De enige bijdrage die de mens aan zijn groei levert, is de mobilisatie van het totaal van de vermogens van zijn persoonlijkheid—levend geloof.


◄ 100:2
 
100:4 ►