◄ 1:1
Verhandeling 1
1:3 ►

De Universele Vader

2. De werkelijkheid van God

1:2.1

God is primaire werkelijkheid in de wereld van geest; God is de oorsprong van waarheid in de sferen van het bewustzijn; God overschaduwt alles en allen in alle materiële domeinen. Voor alle geschapen denkende wezens is God een persoonlijkheid en voor het universum van universa is hij de Eerste Bron en Centrum van de eeuwige werkelijkheid. God is niet als de mens, en evenmin als een machine. De Universele Vader is universele geest, eeuwige waarheid, oneindige werkelijkheid, en vader-persoonlijkheid.

1:2.2

De eeuwige God is oneindig veel meer dan een idealisering van de werkelijkheid of een personificatie van het universum. God is niet slechts het allerhoogste verlangen van de mens, de objectivering van de zoektocht van de sterveling. Evenmin is God alleen maar een begrip, het machtspotentieel van rechtvaardigheid. De Universele Vader is niet een synoniem voor de natuur en evenmin is hij de verpersoonlijking van de natuurwet. God is een transcendente werkelijkheid, niet louter ’s mensen traditionele voorstelling van allerhoogste waarden. God is niet een psychologische focalisatie van geestelijke betekenissen en bedoelingen, noch is hij ‘het nobelst werkstuk van de mens.’ In het denken van mensen kan God wel één van deze voorstellingen of al deze begrippen tegelijk zijn, maar hij is meer. Hij is een reddende persoonlijkheid en een liefdevolle Vader voor allen die geestelijke vrede kennen op aarde en die ernaar smachten om in de dood de overleving van hun persoonlijkheid te ervaren.

1:2.3

De actualiteit van het bestaan van God wordt in de menselijke ervaring aangetoond door de inwoning van de goddelijke tegenwoordigheid, de geest-Mentor die is uitgezonden vanuit het Paradijs om in het sterfelijke bewustzijn van de mens te leven en daar te helpen bij de ontwikkeling van de onsterfelijke ziel die eeuwig kan voortbestaan. De aanwezigheid van deze goddelijke Richter in het menselijke bewustzijn wordt door drie ervaringsverschijnselen onthuld:

1:2.4

1. het verstandelijke vermogen om God te kennen—het Godsbewustzijn;

1:2.5

2. de geestelijke impuls om God te vinden—het zoeken naar God;

1:2.6

3. de hunkering van de persoonlijkheid om zoals God te zijn—het oprechte verlangen de wil van de Vader te doen.

1:2.7

Het bestaan van God kan nooit worden bewezen door wetenschappelijke experimenten of door de zuivere rede der logische deductie. God kan alleen tot werkelijkheid worden in de sfeer der menselijke ervaring; het ware begrip van Gods werkelijkheid is niettemin redelijk voor de logica, aannemelijk voor de filosofie, essentieel voor de religie, en onontbeerlijk voor alle hoop op overleving der persoonlijkheid.

1:2.8

Zij die God kennen, hebben het feit van zijn aanwezigheid ervaren; stervelingen die God zo kennen, bezitten in hun persoonlijke ervaring het enige onweerlegbare bewijs voor het bestaan van de levende God, dat een mens aan een andere mens kan leveren. Het bestaan van God gaat alle aantoonbaarheid te boven, met uitzondering van het contact tussen het Godsbewustzijn van de mens en de Godstegenwoordigheid van de Gedachtenrichter die in het sterfelijke intellect woont, en de mens om niet wordt geschonken als de gave van de Universele Vader.

1:2.9

In theorie kunt ge u God voorstellen als de Schepper, en hij is inderdaad de persoonlijke schepper van het Paradijs en het centrale universum van volmaaktheid, maar de universa in tijd en ruimte zijn en worden alle geschapen en georganiseerd door het Paradijs-Korps der Schepper-Zonen. De Universele Vader is niet de persoonlijke schepper van het plaatselijk universum Nebadon: het universum waarin gij leeft is de schepping van zijn Zoon Michael. Hoewel de Vader de evolutionaire universa niet persoonlijk schept, beheerst hij ze wel in veel van hun universele betrekkingen en in bepaalde manifestaties van fysische, mentale en geestelijke energieën. God de Vader is de persoonlijke schepper van het Paradijs-universum en, in samenwerking met de Eeuwige Zoon, de schepper van alle andere persoonlijke Scheppers van universa.

1:2.10

Als fysische albeheerser in het materiële universum van universa functioneert de Eerste Bron en Centrum in de patronen van het eeuwige Paradijs-Eiland, en door dit centrum van absolute zwaartekracht oefent de eeuwige God op het fysische niveau kosmische albeheersing uit, in het centrale universum evenzeer als overal in het universum van universa. Als [denkend] bewustzijn functioneert God in de Godheid van de Oneindige Geest; als geest is God manifest in de persoon van de Eeuwige Zoon en in de personen der goddelijke kinderen van de Eeuwige Zoon. Dit onderlinge verband tussen de Eerste Bron en Centrum en de Personen en Absoluten van het Paradijs die zijn gelijken zijn, sluit geenszins uit dat de Universele Vader in de gehele schepping en op alle niveaus daarvan rechtstreeks persoonlijk handelt. Door de tegenwoordigheid van zijn gefragmenteerde geest onderhoudt de Schepper-Vader rechtstreeks contact met zijn schepsel-kinderen en zijn geschapen universa.


◄ 1:1
 
1:3 ►